In hoofdstuk 11 van de Bhagavad Gita is Arjuna, nadat hij de Universele gedaante heeft gezien, helemaal verstoord in zijn geest door angst. Hij vraagt Krishna om zijn vierarmige Vishnu gedaante te tonen, om op die manier weer gemoedsrust te ondervinden. Echter toont Krishna daarna ook zijn twee-armige gedaante en zegt dat deze su-durdarsam oftewel zeer moeilijk te zien is. Lees de onderstaande verzen en de betekenisverklaringen die Srila Prabhupada heeft gegeven om te ontdekken waarom Krishna dat zei.
Hoofdstuk 11
TEXT 50: Sañjaya zei tot Dhṛtarāṣṭra: Nadat de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, zo tot Arjuna gesproken had, toonde Hij Zijn werkelijke, vierarmige gedaante en ten slotte Zijn gedaante met twee armen, waarmee Hij de angstige Arjuna bemoedigde.
TEXT 51: Toen Arjuna Kṛṣṇa in Zijn oorspronkelijke gedaante zag, zei hij: O Janārdana, nu ik deze menselijke gedaante zie, die zo bijzonder aantrekkelijk is, is mijn geest rustig en kom ik weer tot mezelf.
TEXT 52: De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn beste Arjuna, deze gedaante van Mij, die je nu ziet, is zeer moeilijk te aanschouwen. Zelfs de halfgoden zoeken altijd naar een gelegenheid om deze gedaante, die zo geliefd is, te zien.
TEXT 53: De gedaante die je nu met je transcendentale ogen ziet, kan niet worden begrepen door de Veda’s te bestuderen, door zware ascese te beoefenen, door vrijgevig te zijn of door offers te brengen. Het is niet door deze methoden dat men Mij kan zien zoals Ik ben.
TEXT 54: Mijn dierbare Arjuna, alleen door onverdeelde devotionele dienst kan Ik worden gekend zoals Ik ben, zoals Ik hier voor je sta, en kan Ik rechtstreeks worden gezien. Alleen op deze manier kun je doordringen in de mysteries van het begrijpen van Mij.
TEXT 55: Beste Arjuna, degene die Mij zuivere devotionele dienst bewijst, die vrij is van de onzuiverheden van resultaatgerichte activiteiten en speculatieve kennis, die voor Mij werkt, die Mij het hoogste doel van zijn leven maakt en die vriendelijk is voor alle levende wezens, die zal zeker tot Mij komen.
Hoofdstuk 18
TEXT 55: Alleen door devotionele dienst kan men Mij kennen zoals Ik ben, als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. En wanneer men zich door zulke devotie volledig van Mij bewust is, kan men binnengaan in het koninkrijk van God.