Op deze dag werd heer Sri Krishna een gekwalificeerde koeherder. Hiervoor was hij een hoeder van de kalveren.
“Zo passeerde Sri Krishna, samen met Zijn oudere broer Balarama, de kindertijd die bekend staat als kaumara en stapte in de leeftijd van pauganda, van het zesde tot het tiende jaar. In die tijd overlegden alle koeherders en stemden ermee in om de jongens die vijfde jaar verantwoordelijk waren voor kalveren de verantwoordelijkheid over de koeien in de weide te geven. Op deze manier doorkruisten Krishna en Balarama Vrindavana, het land zuiverend met Hun lotusvoetafdrukken.’
Het staat in de sectie Kārttika-māhātmya van de Padma Purāṇa:
śuklāṣṭamī kārttike tu
smṛtā gopāṣṭamī budhaiḥ
tad-dinād vāsudevo ‘bhūd
gopaḥ pūrvaṁ tu vatsapaḥ
“De achtste maandag van de heldere veertien dagen van de maand Kārttika staat bij de autoriteiten bekend als Gopāṣṭamī. Vanaf die dag diende Heer Vāsudeva als koeherder, terwijl Hij eerder de kalveren had verzorgd.”
Het woord padaiḥ geeft aan dat Heer Kṛṣṇa de aarde zegende door met Zijn lotusvoeten op haar oppervlak te lopen. De Heer droeg geen schoenen of ander schoeisel, maar liep op blote voeten in het bos. De koeherdersmeisjes van Vṛndāvana vreesden dat Zijn zachte lotusvoeten gewond zouden raken en maakten zich erg ongerust.
Krsna zei destijds dat de koeien zelfs door de halfgoden worden aanbeden. Hij demonstreerde praktisch hoe de koeien te beschermen. Tenminste mensen die Krishna-bewust zijn, zouden in Zijn voetsporen moeten treden en alle bescherming aan de koeien moeten geven. Koeien worden niet alleen door de halfgoden aanbeden, Krsna Zelf aanbad de koeien bij verschillende gelegenheden, vooral op de dagen van Gopastami en Govardhana-puja.