De val van de Gaudiya Matha
‘De brand in de matha’ die Srila Bhaktisiddhanta voorspeld had, brak bijna onmiddellijk uit. Een paar oudere volgelingen hadden verschil van mening over het leiderschap van de matha’s en weldra ontaardde dat in rechtszaken over het eigendomsrecht van de tempels.
Abhay was blij dat hij als grihastha weinig te maken had met de activiteiten van de Gaudiya Matha, zodat hij zich nu afzijdig kon houden van het geruzie. Zo werd dat, wat altijd een nadeel had geleken, hem nu tot voordeel. Tot aan het einde had Srila Bhaktisiddhanta zijn discipelen uitdrukkelijk verzocht onderling samen te werken om Krishna-bewustzijn te verspreiden. Maar de invloed van Maya is sterk en in plaats van samen te werken kozen Abhay’s godbroeders ieder hun eigen weg. Zo leefden ze in zelfopgerichte matha s, met een paar brahmacari’s, een paar murti’s en hier en daar een programma. Omdat ze de instructies van hun geestelijk leraar niet opvolgden, verloren ze de kracht om te prediken. Zo kwam het dat de Gaudiya Matha, onder Srila Bhaktisiddhanta’s bezielde leiding eens een machtig, eensgezind spiritueel bolwerk met tempels en drukpersen door heel India, hard bezig was om in te storten.
Waardering van zijn godbroeders
Abhay Charanaravinda ging hierdoor echter niet bij de pakken neerzitten. Enkele van zijn godbroeders, waaronder Sridhara Maharaja met wie hij het altijd goed had kunnen vinden, begonnen een ashram in de vier kamers boven Abhay’s chemisch laboratorium in Calcutta. Vanaf dat moment hielden Abhay en de andere toegewijden dikwijls samen programma’s. Zijn godbroeders luisterden met bewondering naar zijn lezingen en bhajans, en lieten zich inspireren door zijn vertrouwen in het wereldwijd verspreiden van Sri Caitanya’s leer. Als blijk van hun waardering gaven ze hem de titel ‘Bhaktivedanta’. ‘Bhakti’ betekent ‘toewijding’ en ‘vedanta’, ‘het eind van alle kennis’. Abhay was dankbaar voor dit gebaar en zag het als een verdere aanmoediging om zich te wijden aan het prediken van Krishna-bewustzijn.

De missie is begonnen
De Tweede Wereldoorlog liet ook India niet onbewogen. Het was een tijd van grote schaarste. Niet alleen Abhay’s verlangen om te prediken, maar ook de noodzaak van het verspreiden van het Krishna-bewustzijn werd steeds groter. Abhay Charanaravinda begreep maar al te goed hoezeer de mensen juist nu een solide leidraad nodig hadden. Daarom begon hij temidden van alle onrust met het schrijven van artikelen in het Engels, waarin hij commentaar gaf op de wereldsituatie vanuit een Krishna-bewust standpunt. Ondanks het gebrek aan papier en andere middelen slaagde hij er toch in om met enige regelmaat een tijdschrift uit te brengen. Hij noemde het “Back to Godhead”. Voor zover er geld voorhanden was, stuurde hij zijn geesteskind naar zoveel mogelijk hoogwaardigheidsbekleders en belangrijke personen in binnen- en buitenland.
Een enkele keer ontving hij een reactie, maar meestal werden zijn pogingen genegeerd. Dat kon Abhay echter niet ontmoedigen. Hij ging volledig op in het uitvoeren van de instructies van zijn Guru Maharaja.
Hij was ook begonnen met een ambitieus project, het vertalen van de Bhagavad-gita in het Engels. Zelfs als hij geen geld had om tijdschriften te drukken, ging hij gewoon door met schrijven en brieven sturen naar allerlei mensen. Zijn missie was nu echt van start gegaan.
Het prediken neemt vorm aan
Terwijl Abhay steeds intensiever ging schrijven en prediken, gingen zijn zaken en familieaangelegenheden geleidelijk achteruit. Abhay zag het als Krishna’s regeling. Zijn vrouw en kinderen woonden in een appartement in Calcutta en werden nog steeds door hem onderhouden. Zelf verbleef hij echter meestal elders, ofwel in verband met zaken ofwel omdat hij uitgenodigd werd om lezingen te komen geven. In de stad Jhansi kreeg hij een redelijk enthousiaste respons op zijn lezingen, en dit deed Abhay, nu 56 jaar oud, besluiten om daar een spirituele organisatie op te richten onder de naam “League of Devotees”. Alhoewel hij slechts één of twee actieve helpers had en een oud gebouw ter beschikking kreeg, leefde in hem een visie van hoe deze organisatie een soort geestelijke “Verenigde Naties” zou kunnen worden, die toegewijden van over de hele wereld met elkaar zou verbinden.
Krishna’s wil?
Abhay ging volledig op in deze bezigheden, tot hij echter op een dag een telegram ontving waarin stond dat er in zijn zaak in Allahabad was ingebroken. Zijn bedienden hadden zijn geld, de medicijnen en alles wat van waarde was, gestolen. Abhay was eerst stil, maar toen lachte hij en citeerde een vers uit het Srimad-Bhagavatam (10.88.8)
yasyaham anugrhnami
harisye tad-dhanam sanaih
tato ‘dhanam tyajanta asya
svajana duhkha-duhkhitam
“Wanneer Ik een persoon bijzonder genadig gezind ben, neem ik geleidelijk aan al zijn materiële bezittingen weg. Zijn familie en vrienden willen dan niets meer te maken hebben met zo’n berooide en ellendige figuur.
Op deze manier lijdt hij de ene tegenslag na de andere.”
Abhay zag Krishna’s hand in dit incident en was dankbaar dat hij op deze manier onthecht werd van zijn gehechtheid aan het zakenleven. Tegen een vriend zei hij: “Nu kan ik me volledig wijden aan de dienst van Sri-Sri Radha en Krishna.”
De laatste druppel
Tijdens een bezoek aan zijn familie in Calcutta zag Abhay opnieuw hoe weinig belangstelling ze toonden voor wat hem het meest interesseerde: Krishna-bewustzijn. Al dikwijls had hij tegen zijn vrouw Radharani gezegd dat ze geen thee moest drinken; dat hoorde niet in een strikte Vaishnava-familie. Tenslotte zei hij: “Je moet kiezen tussen mij en de thee. De thee gaat eruit of ik ga eruit.” Radharani antwoordde voor de grap: “Nou, dan zal ik mijn echtgenoot op moeten geven.”
Toen maakte ze op een dag een ernstige fout. Omdat de koekjes op waren ging ze naar de markt en ruilde Abhay’s geliefde Srimad-Bhagavatam voor een grote zak theebeschuitjes. Toen Abhay thuiskwam en merkte wat er gebeurd was, was hij zeer geschokt.
Na zesendertig jaar huwelijk werd het hem duidelijk dat zijn vrouw hem nooit zou bijstaan in zijn levenswerk. Een groot gevoel van onthechting kwam over hem. Hij wist dat nu de tijd was gekomen dat hij zijn gezin zou verlaten en nooit meer terug zou keren.
Vanaprastha
Abhay zocht beschutting bij een kleine tempel van zijn godbroeders, vlakbij Calcutta. Zijn emoties waren turbulent. Sommige van zijn kinderen waren nog niet eens getrouwd. Het was moeilijk om zijn familie los te laten. Maar hij was vastbesloten. Hij dacht: “Als Krishna voor mijn gezin kan zorgen als ik dood ben, waarom dan nu ook niet? Beschouw het maar alsof ik dood ben, jullie kunnen doen wat je maar wilt.”
Na enkele dagen bijna continu japa te hebben gechant voelde Abhay zich gekalmeerd. Zijn gedachten gingen weer uit naar Jhansi en zijn activiteiten daar. Hij wilde doorgaan met het predikwerk en vertrok met een grote murti van Sri Caitanya die hij wilde installeren.
Maar Krishna stelde Zijn nederige dienaar nog meer op de proef. Het gebouw dat hij voor zijn “League of Devotees” in bruikleen had gekregen moest worden ontruimd om plaats te maken voor een vrouwen-sociëteit onder leiding van de gouverneurs vrouw. Abhay trachtte enige tijd om dit te verhinderen, maar ondervond daarbij zoveel tegenwerking dat hij besefte dat het geen gunstig plan meer was. Daarom trok hij zich terug.


De zwervende prediker
Voor Abhay Caranaravinda brak er nu een moeilijke periode aan zonder vaste verblijfplaats. Nog nooit had hij zo’n moeite gehad om rond te komen. Hij trok van tempel naar tempel, bezocht sommige godbroeders, predikte de boodschap van de Bhagavad-gita, verzamelde donaties en bleef artikelen schrijven die hij publiceerde in de “Back to Godhead”. Vervolgens bracht hij zijn werk naar de drukker, corrigeerde de proefdrukken en verspreidde de tijdschriften zelfbij de theestalletjes in Delhi. De zomers waren snikheet, met temperaturen van wel 46 graden Celsius! Abhay wist echter van geen ophouden in zijn pogingen om de boodschap van Sri Caitanya Mahaprabhu onder de mensen te brengen.
Door de extreme hitte viel hij een keer flauw op straat. Gelukkig passeerde er net een man die hij benaderd had tijdens het prediken, die Abhay in zijn auto naar de dokter bracht. Ook werd hij een keer aangevallen door een rondzwervende koe die hem met haar horens in zijn zij stak, waardoor hij tegen de grond viel. Eerst kon hij niet opstaan en er kwam niemand om hem te helpen. Toen hij daar zo lag, vroeg hij zich af waarom hij zijn huis en zijn zaak verlaten had, en waarom alles, gezien het feit dat hij zich nu toch aan Krishna overgegeven had, zo moeilijk geworden was?
Maar jaren later, toen zijn missie van het Krishna-bewustzijn in veel landen wortel geschoten had en hij veel volgelingen had, zei hij: “Op dat moment kon ik het niet begrijpen, maar nu realiseer ik me, dat al die problemen me vooruit geholpen hebben. Het was allemaal Krishna’s genade.”
Thuis in het land van Krishna
Ondanks alle moeilijkheden bleef hij vertrouwen op Krishna, zijn Heer. En de tijd was nu eindelijk rijp om iets te doen waar hij al jaren naar had verlangd: beschutting zoeken in Krishna’s eeuwige verblijfplaats, Sri Vrindavan Dham, net als de Zes Goswami’s en de andere geestelijke voorgangers hadden gedaan.
In september 1956 nam Abhay zijn in trek in de Vamsi-gopalaji tempel in Vrindavan. Abhay voelde zich diep tevreden in de intieme en vredige atmosfeer van Krishna’s heilige land. Zoals alleen een zuivere toegewijde dat kan, waardeerde hij de vele geluiden van Vrindavan: het gekrijs van de pauwen hoog in de bomen en het tjirpende gefluit van de groene halsparkieten, die in grote zwermen door de lucht vlogen. Als het tijd werd voor arati begonnen overal de tempelbellen te luiden en werd zijn aandacht als vanzelf meegevoerd naar de ritmische dorps-kirtans van de Brijabasi’s.
Geen eindstation
Zijn verblijf in Vrindavan vervulde hem met inspiratie, hetgeen hem in staat stelde zijn taken onverminderd voort te zetten. Elke twee weken reisde hij naar Delhi om de “Back to Godhead” te laten drukken. Daarnaast verbleef hij soms in Bombay om lezingen te geven. De inwoners van Vrindavan waren verbaasd om hem zo dikwijls heen en weer te zien reizen. Ze waren gewend dat mensen van Abhay’s leeftijd naar Vrindavan kwamen om te sterven, maar Abhay was anders. Zijn missie was zijn voornaamste drijfveer, en Vrindavan was voor hem een inspiratiebron, geen eindstation.

De volgende stap
In die tijd schreef Abhay in een sobere stemming een Bengaals gedicht met de titel ‘Vrindavan Bhajan’.
Dit markante gedicht toont duidelijk zijn steeds sterker wordende gevoel van onthechting. Op een nacht had hij een ongewone droom. Srila Bhaktisiddhanta verscheen voor hem, precies zoals Abhay hem had gekend – de lange, geleerde sannyasi – één van Krishna’s persoonlijke metgezellen. Hij riep Abhay en wenkte hem, opdat hij zou volgen. Keer op keer riep hij hem. “Kom”, drong hij aan, “Neem sannyasa.”
Abhay werd wakker in een staat van verwondering. Dit was een duidelijke instructie die in lijn was met de oorspronkelijke wens van zijn guru, dat hij een goede Engelssprekende prediker zou worden, en zou reizen over de hele wereld. Dit was het doel van sannyasa – vrij zijn om te reizen en te prediken, zonder enige andere verplichting.

Goede raad
Abhay overwoog alles zorgvuldig. Als een Vaishnava sannyasa aanvaardt, wijdt hij zijn lichaam, zijn geest en zijn woorden helemaal aan het dienen van de Allerhoogste Godspersoon, en ziet hij af van alle andere bezigheden. Abhay deed die dingen allemaal al, maar hij dacht, dat hij door tot de orde van sannyasa toe te treden zijn positie zou kunnen versterken en nog meer inspiratie zou krijgen om het grote werk dat nog voor hem lag, te volbrengen. De vedische norm en het voorbeeld van de vroegere acarya’s was, dat als iemand leiding wilde geven aan een beweging van predikers, hij een sannyasi moest zijn.
Abhay had zich er oorspronkelijk tegen verzet, maar nu dacht hij er opnieuw over na. Niet wetend wat te doen, vroeg hij zijn godbroeders om raad. Een van hen, Keshava Maharaja, zei onmiddellijk: “Bhaktivedanta Prabhu, je móet het doen. Zonder de onthechte levensorde te aanvaarden kan niemand een prediker worden.” En zo gebeurde het. Op de ochtend van 17 september 1959, in de Keshavji Gaudiya Matha in Mathura aanvaardde Abhay Charanaravinda de sannyasa-danda uit handen van zijn godbroeder Bhaktiprajnana Kesava Maharaja, die verklaarde: “Van nu af aan zul je bekend staan als Bhaktivedanta Swami Maharaja.”

Een veelzeggende aanwijzing
Nu dat Bhaktivedanta Swami sannyasa genomen had, betuigde iedereen hem respect. Zelfs zijn vrienden noemden hem Swamiji of Maharaja. Maar zijn basisproblemen bleven hetzelfde: gebrek aan geld om zijn “Back to Godhead” te drukken en gebrek aan belangstelling voor wat hij te zeggen had.
Een bibliothecaris merkte eens op dat kranten meestal worden weggegooid nadat ze gelezen zijn, maar dat boeken een permanente waarde hebben. Door deze man hoorde Bhaktivedanta Swami de stem van zijn geestelijk leraar en hij besloot om serieus boeken te gaan schrijven.
Hij overwoog om het Srimad-Bhagavatam naar het Engels te vertalen, omdat dit het meest belangrijke en gezaghebbende geschrift binnen de Vaishnava-traditie was. Zelfs al zou hij maar een paar boeken kunnen publiceren, dan zou dat zijn predikwerk sterk ten goede komen. Hij zou vol vertrouwen naar het buitenland kunnen gaan zonder met lege handen te arriveren.
Bron: Het leven en Werk van Srila Prabhupada
Gebaseerd op de Srila Prabhupada-Lilamrita door Satsvarupa dasa Goswami
Selectie en Bewerking door Gokula Vrindavan devi dasi en Rati Manjari devi dasi