Er was een grote toegewijde van Heer Chaitanya, bekend als Kholāvecā Śrīdhara, die een zeer arme man was. Hij had een kleine onderneming waarmee hij kopjes gemaakt van bananen bladeren verkocht, maar zijn inkomen was bijna niets. Toch gaf hij vijftig procent van zijn kleine inkomen uit aan de aanbidding van de Ganges en met de andere vijftig procent leefde hij op de een of andere manier. Heer Chaitanya openbaarde Zichzelf eens aan deze vertrouwelijke toegewijde, Kholāvecā Śrīdhara, en bood hem alle weelde aan die hij maar wilde. Maar Śrīdhara deelde de Heer mee dat hij geen materiële weelde wilde. Hij was heel gelukkig in zijn huidige positie en wilde alleen maar onwankelbaar geloof en toewijding aan de lotusvoeten van Heer Chaitanya verwerven. Dat is de positie van zuivere toegewijden. Als ze vierentwintig uur per dag bezig kunnen zijn met toegewijde dienst, willen ze niets anders, zelfs niet het geluk van bevrijding of het één worden met de Allerhoogste. (A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupada. De nektarzee van zuivere liefde. Hoofdstuk 1. Kenmerken van zuivere toegewijde dienst.)
kholā-vecātayā khyātaḥ
paṇḍitaḥ śrīdharo dvijaḥ
āsīd vraje hāsya-karo
yo nāmnā kusumāsavaḥ
“De koeherdersjongen genaamd Kusumāsava, die grapjes maakte met Heer Krishna en Hem aan het lachen maakte in Vrajabhumi, verscheen in Heer Chaitanta’s spel en vermaak als de geleerde brahmana genaamd Kholāvecā Śrīdhara.” (Gaura-gaṇoddeśa-dīpikā 133.)
kholāvecā sevakera dekha bhāgya-sīmā
brahmā śiva kāṅde yāra dekhiyā mahimā
dhane jane pāṇḍitye kṛṣṇa nāhi pāi
kevala bhaktira vaśa caitanya-gosāñi
“Zie het grote fortuin van de toegewijde Kholāvecā Śrīdhara. Heer Brahma en Śiva barsten in tranen uit bij het zien van zijn grootsheid. Men kan Heer Krishna niet bereiken door enige hoeveelheid rijkdom, volgelingen of geleerdheid. Shri Chaitanya Mahāprabhu wordt alleen beheerst door pure toewijding.”
Heer Shri Chaitanya Mahaprabhu had een zeer oprechte toegewijde wiens naam Kholāvecā Śrīdhara was en wiens enige taak was om potten te verkopen die gemaakt waren van de schil van bananenbomen. Welk inkomen hij ook had, hij gebruikte vijftig procent voor de aanbidding van moeder Ganges, en met de andere vijftig procent voorzag hij in zijn levensbehoeften. Over het algemeen was hij zo arm dat hij in een huisje woonde met een kapot dak met veel gaten erin. Hij kon zich geen koperen keukengerei veroorloven en daarom dronk hij water uit een ijzeren pot. Niettemin was hij een groot toegewijde van Heer Shri Chaitanya Mahaprabhu. Hij is een typisch voorbeeld van hoe een arme man zonder materiële bezittingen een zeer verheven toegewijde van de Heer kan worden. De conclusie is dat men geen beschutting kan krijgen aan de lotusvoeten van Heer Krishna of Śrī Caitanya Gosāñi door materiële weelde; die beschutting is alleen bereikbaar door pure toegewijde dienst. (A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda. Śrīmad-Bhāgavatam 5:19:7 betekenisverklaring.)
CC Adi 10.67
khola-veca sridhara prabhura priya-dasa
yanha-sane prabhu kare nitya parihasa
“De negenentwintigste tak was Śrīdhara, een handelaar in bananenboomschors. Hij was een zeer dierbare dienaar van de Heer. Bij vele gelegenheden maakte de Heer grappen met hem.”
Betekenisverklaring
Śrīdhara een arme brāhmaṇa die de kost verdiende door kopjes van bananenschors te maken en te verkopen. Hoogstwaarschijnlijk had hij een tuin met bananenbomen en verzamelde hij de bladeren, de schil en het vruchtvlees van de bananenbomen om dagelijks op de markt te verkopen. Hij besteedde vijftig procent van zijn inkomen aan het aanbidden van de Ganges, en de rest gebruikte hij voor zijn levensonderhoud. Toen Shri Chaitanya Mahaprabhu Zijn burgerlijke ongehoorzaamheidsbeweging begon in weerwil van de Kazi, danste Sridhara in vreugdebetoon. De Heer dronk water uit zijn waterkruik. Śrīdhara bood Śacīdevī een pompoen aan om te koken voordat Heer Chaitanya sannyāsa nam. Elk jaar ging hij naar Heer Chaitanya Mahāprabhu in Jagannātha Purī. Volgens Kavi-karṇapūra was Śrīdhara een koeherdersjongen van Vṛndāvana wiens naam Kusumāsava was. In zijn Gaura-gaṇoddeśa-dīpikā, vers 133, staat:
kholā-vecātayā khyātaḥ
paṇḍitaḥ śrīdharo dvijaḥ
āsīd vraje hāsya-karo
yo nāmnā kusumāsavaḥ
“De koeherdersjongen die bekend staat als Kusumāsava in Krishna-lila werd later Kholāvecā Śrīdhara tijdens de lila van Chaitanya Mahaprabhu in Navadvipa.”
CC Adi 10.68
prabhu yāṅra nitya laya thoḍa-mocā-phala
yāṅra phuṭā-lauhapātre prabhu pilā jala
“Elke dag pakte Heer Chaitanya Mahaprabhu spottend fruit, bloemen en vruchtvlees van de banenboom uit Sridhara’s handen en dronk uit zijn gebroken ijzeren pot.”
“Er is het verhaal van Kholāvecā Śrīdhara, een toegewijde van Heer Chaitanya, die, hoewel hij een zeer arme man was, de helft van zijn schamele inkomen gaf voor het aanbidden van Moeder Ganges, en door dat te doen, behaagde hij de Heer enorm. Het is niet zozeer de hoeveelheid boeken die we verspreiden, maar dat we Krishna zo goed mogelijk dienen en van Hem afhankelijk zijn voor de resultaten.” (A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda. Brief aan Dharma – 22 april 1972. Tokyo)