Menu Close

Śrī-Rādhā aṣṭamī – verschijningsdag van Śrīmatī Radhārāni

Śrīmatī Radhārāni is de eeuwige gemalin van Heer Kṛṣṇa . Vijfduizend jaar geleden, toen Heer Kṛṣṇa naar deze planeet kwam om Zijn spel en vermaak te doen, verscheen ook Śrīmatī Radhārāni. Het volgende is een bewerking van een lezing van Zijne Heiligheid Varṣāṇā Swami:

Op een halve maannacht in de maand Bhadra kwam koning Vṛśabhānu naar de Jamunā om te baden en merkte dat hij werd opgeslokt door een gouden aura, de gouden aura van pure liefde. Het kwam voort uit een lotus, waarop een meisje lag op zijn krans. Toen de koning met de baby naar het paleis terugkeerde, was koningin Kīrtidā opgetogen. Ze was ook geschokt dat het meisje blind was.

Heer Kṛṣṇa’s moeder, Yaśodā, hoorde dat haar beste vriendin Kīrtidā een baby had, dus kwam ze samen met haar man en haar zoon op bezoek. Kṛṣṇa kroop naar de wieg en trok Zichzelf op en keek naar binnen. Op dat moment gingen Śrīmatī Radhārāni’s ogen wijd open en bloeiden als lotussen. Het lijkt erop dat ze niets van deze wereld wilde zien, alleen de gedaante van Śrī Kṛṣṇa. Iedereen was verheugd.

Śrīmatī Radhārāni is de moeder van het universum, de spirituele moeder van alle zielen. En het concept van de moeder is het heiligste symbool – dat van zuiverheid, onbaatzuchtigheid, zorgzaamheid, delen, koesteren en liefde. Daarom is onze heilige mantra de heilige namen. Het zijn de heilige namen in de vocatief (aanspreekvorm). Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare.

‘Hare’ betekent ‘Rādhe’. Het is een melancholische (zwaarmoedig), wanhopige roep om de moeder. Rādhe! Maak ons ​​alstublieft wakker uit deze nachtmerrie van het sterfelijk leven! Herinner ons aan de vader die we vergeten zijn en breng ons naar huis!

In de Kṛṣṇa-bewustzijnsbeweging aanbidden toegewijden Śrīmatī Radhārāni zorgvuldig als de schenker van toegewijde dienst aan Kṛṣṇa, door aandachtig haar naam te chanten in de māhā-mantra, haar godheidsvorm te aanbidden en de instructies van de meest barmhartige Śrī Caitanya Mahāprabhu te volgen, Wie de gecombineerde vorm van Rādhā en Kṛṣṇa is.

“(Daarom) Rādhā is parama-devatā, de allerhoogste godin en zij is aanbiddelijk voor iedereen. Zij is de beschermster van allen en zij is de moeder van het hele universum.” —Caitanya Caritāmṛta, Ādi 4.89

Wie is Srimati Radharani door H.H. Bhakti Caru Swami

Śrī Rādhikā aṣṭakam

Auteur: Kṛṣṇadāsa Kavirāja

(1)

kuńkumākta-kāñcanābja-garva-hāri-gaurabhā
pītanāñcitābja-gandha-kīrti-nindi-saurabhā
ballaveśa-sūnu-sarva-vāñcitārtha-sādhikā
mahyam ātma-pāda-padma-dāsya-dāstu rādhikā

(2)

kauravinda-kānti-nindi-citra-paṭṭa-śāṭikā
kṛṣṇa-matta-bhṛńga-keli-phulla-puṣpa-vāṭikā
kṛṣṇa-nitya-sańgamārtha-padma-bandhu-rādhikā
mahyam ātma-pāda-padma-dāsya-dāstu rādhikā

(3)

saukumārya-sṛṣṭa-pallavāli-kīrti-nigrahā
candra-candanotpalendu-sevya-śīta-vigrahā
svābhimarśa-ballavīśa-kāma-tāpa-bādhikā
mahyam ātma-pāda-padma-dāsya-dāstu rādhikā

(4)

viśva-vandya-yauvatābhivanditāpi yā ramā
rūpa-navya-yauvanādi-saḿpadā na yat-samā
śīla-hārda-līlayā ca sā yato ‘sti nādhikā
mahyam ātma-pāda-padma-dāsya-dāstu rādhikā

(5)

rāsa-lāsya-gīta-narma-sat-kalāli-paṇḍitā
prema-ramya-rūpa-veśa-sad-guṇāli-maṇḍitā
viśva-navya-gopa-yoṣid-ālito ‘pi yādhikā
mahyam ātma-pāda-padma-dāsya-dāstu rādhikā

(6)

nitya-navya-rūpa-keli-kṛṣṇa-bhāva-sampadā
kṛṣṇa-rāga-bandha-gopa-yauvateṣu kampadā
kṛṣṇa-rūpa-veśa-keli-lagna-sat-samādhikā
mahyam ātma-pāda-padma-dāsya-dāstu rādhikā

(7)

sveda-kampa-kaṇṭakāśru-gadgadādi-sañcitā
marṣa-harṣa-vāmatādi-bhāva-bhuṣaṇāñcitā
kṛṣṇa-netra-toṣi-ratna-maṇḍanāli-dādhikā
mahyam ātma-pāda-padma-dāsya-dāstu rādhikā

(8)

yā kṣaṇārdha-kṛṣṇa-viprayoga-santatoditā-
neka-dainya-cāpalādi-bhāva-vṛnda-moditā
yatna-labdha-kṛṣṇa-sańga-nirgatākhilādhikā
mahyam ātma-pāda-padma-dāsya-dāstu rādhikā

(9)

aṣṭakena yas tv anena nauti kṛṣṇa-vallabhāḿ
darśane ‘pi śailajādi-yoṣidāli-durlabhām
kṛṣṇa-sańga-nanditātma-dāsya-sīdhu-bhājanaḿ
taḿ karoti nanditāli-sañcayāśu sā janam

1) Haar schitterende gouden teint steelt de trots van een gouden lotusbloem gezalfd met een zweem van rode kuṁkuṁ (vermiljoen). Haar zoete geur bespot de roem van het aroma van een lotusbloem bestrooid met saffraanpoeder. Ze is volledig gekwalificeerd om alle verlangens van de zoon van de koning van de koeherders te vervullen. Moge Śrī Rādhikā mij de dienst verlenen van Haar eigen lotusvoeten.

2) Haar verbazingwekkende en kleurrijke zijden kledingstukken zorgen ervoor dat de pracht van rood koraal beschaamd voelt. Ze is een tuin van bloeiende bloemen waar de waanzinnige hommel genaamd Kṛṣṇa amoureuze bezigheden uitoefent. Ze aanbidt dagelijks de Zonnegod om de voortdurende associatie van Haar geliefde Kṛṣṇa te bereiken. Moge Śrī Rādhikā mij de dienst verlenen van Haar eigen lotusvoeten.

3) Haar charmante jeugdige delicatesse doet de bekendheid van de vers ontsproten bladeren teniet. Haar verfrissende vorm verdient het om bediend te worden door de verkoelende maan, sandelhoutpasta, lotusbloemen en kamfer. Wanneer Ze de meester van de gopi’s aanraakt, verdrijft Ze de brandende hitte van Zijn wellustige verlangens. Moge Śrī Rādhikā mij de dienst verlenen van Haar eigen lotusvoeten.

4) Hoewel de godin van het geluk, Lakṣmī Devī, wordt aanbeden door andere jeugdige godinnen, die zelf door het hele universum worden verheerlijkt, komt ze nog steeds niet in de buurt van Śrī Rādhikā op het gebied van schoonheid, prijzenswaardige jeugdigheid of andere goddelijke vrouwelijke weelde. Er is niemand in de materiële of spirituele werelden die superieur is aan Rādhikā in de uitdrukking van natuurlijk liefdevol spel en vermaak. Moge Śrī Rādhikā mij de dienst verlenen van Haar eigen lotusvoeten.

5) Ze is zeer geleerd in veel transcendentale kunsten, zoals optreden in de rāsa-dans, zingen en grappen maken. Ze is versierd met vele goddelijke eigenschappen, zoals liefdevolle natuur, prachtige schoonheid, prachtige kleding en ornamenten. Zelfs onder de koeherdersmeisjes van Vraja, die door het hele universum worden geprezen, is Ze in alle opzichten de beste. Moge Śrī Rādhikā mij de dienst verlenen van Haar eigen lotusvoeten.

6) Ze bezit de weelde van eeuwige jeugdige schoonheid, eeuwig spel en vermaak en eeuwige liefde voor Kṛṣṇa. Haar extatische gevoelens van liefde voor Kṛṣṇa doen de gopi’s, die ook verliefd zijn op Kṛṣṇa, beven. Ze is altijd gehecht aan het mediteren op Śrī Kṛṣṇa’s prachtige vorm, ornamenten, kleding en spel en vermaak. Moge Śrī Rādhikā mij de dienst verlenen van Haar eigen lotusvoeten.

7) Ze is gezegend met acht extatische symptomen (sāttvika-bhāva), zoals beven, transpireren, lichaamsharen die gaan opstaan, tranen, haperende stem, enzovoort. Ze is versierd met verschillende extatische emotionele ornamenten, zoals ongeduld, vreugde, tegendraadsheid, enzovoort. Ze is versierd met prachtige juwelen die de ogen van Kṛṣṇa totale extase geven. Moge Śrī Rādhikā mij de dienst verlenen van Haar eigen lotusvoeten.

8) Als Ze zelfs maar een half moment van Kṛṣṇa gescheiden is, wordt Ze getroffen door ellendig lijden, rusteloosheid en een veelvoud aan andere extatische symptomen van scheiding. Wanneer Ze na enige inspanning de associatie van Kṛṣṇa herwint, verdwijnt al haar angst onmiddellijk. Moge Śrī Rādhikā mij de dienst verlenen van Haar eigen lotusvoeten.

9) Het is erg moeilijk voor Pārvatī en andere verheven godinnen om zelfs maar een glimp op te vangen van Śrīmatī Rādhārāni, die Heer Kṛṣṇa dierbaar is. Maar als iemand Haar verheerlijkt door deze acht verzen te reciteren, dan zal Zij die extatisch is door Kṛṣṇa’s voortdurende omgang, de zoete nectar van Haar persoonlijke dienst aan die persoon schenken, die daardoor de groep van Haar eveneens extatische vriendinnen betreedt.

Śrī Śrī Rādhā-kṛpā-kaṭākṣa-stava-rāja

Het GEBED VOOR DE GENADIGE ZIJDELINGSE BLIK VAN SRI RADHA
(Een beroep op Śrīmatī Rādhārāni uit de Ūrdhvāmnāya-tantra)
Gesproken door Heer Śiva tot moeder Pārvatī
Vertaald door Kuśakratha dāsa

श्री राधा-कृपा-कटाक्ष-स्तव-राज
Śrī Rādhā-kṛpā-kaṭākṣa-stava-rāja

Text 1
मुनीन्द्र–वृन्द–वन्दिते त्रिलोक–शोक–हारिणि
प्रसन्न-वक्त्र-पण्कजे निकुञ्ज-भू-विलासिनि
व्रजेन्द्र–भानु–नन्दिनि व्रजेन्द्र–सूनु–संगते
कदा करिष्यसीह मां कृपाकटाक्ष–भाजनम् ॥१॥

munīndra-vṛnda-vandite triloka-śoka-hāriṇi
prasanna-vaktra-paṇkaje nikuñja-bhū-vilāsini
vrajendra-bhānu-nandini vrajendra-sūnu-saṅgate
kadā kariṣyasīha māṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam ||1||

muni — van wijzen; indra — van koningen; vṛnda — door de samenkomst; vandite — aanbeden; tri-drie; loka — van de werelden; śoka — het lijden; hāriṇi — verwijderen; prasanna -helder; vaktra-gezicht; paṇkaje — lotusbloem; nikuñja-bhū — in de bossen van Vṛndāvana; vilāsini — het verrichten van spel en vermaak; vraja — van Vraja; indra — van de koning; bhānu — van Vṛśabhānu; nandini — de dochter; vraja — van Vraja; indra — van de koning; sūnu — van de Zoon (Kṛṣṇa); sangate – geassocieerd; kadā — wanneer?; kariṣyasi — zult U maken; iha—hier; māṁ — mij; kṛpā —  genadige ; kaṭākṣa — van de blik; bhājanam — de ontvanger.

O Godin aanbeden door de koningen der wijzen! O Godin die de lijden van de drie werelden verwijdert! O Godin wiens gezicht een bloeiende lotus is! O Godin die geniet van het spel en vermaak in het bos! O Dochter van Vṛśabhānu, Metgezellin van de prins van Vraja (Kṛṣṇa)! Wanneer zult U Uw genadige zijdelingse blik op mij werpen?

Text 2
अशोक–वृक्ष–वल्लरी वितान–मण्डप–स्थिते
प्रवालबाल–पल्लव प्रभारुणांघ्रि–कोमले ।
वराभयस्फुरत्करे प्रभूतसम्पदालये
कदा करिष्यसीह मां कृपाकटाक्ष–भाजनम् ॥२॥

aśoka-vṛkṣa-vallarī-vitāna-maṇḍapa-sthite
pravāla-vāla-pallava prabhā ’ruṇāṅghri-komale
varābhaya-sphurat-kare prabhūta-sampadālaye
kadā kariṣyasīha māṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam ||2||

aśoka — ashoka; vṛkṣa — boom; vallarī — klimplant; vitāna — verspreiding; maṇḍapa — paviljoen; sthite — gelegen; pravāla-vāla-pallava — uitstekende bloeiende bloemen; prabhā — met de pracht; aruna — roodachtig; aṅghri — voeten; komale— delicaat; vara — uitstekend; abhaya — onverschrokkenheid; sphurat — manifesterend; kare — hand; prabhūta — overvloedig; sampadā — van weelde; ālaye — verblijfplaats; kadā — wanneer?; kariṣyasi — zult U maken; iha—hier; māṁ — ik; kṛpā — genadige; kaṭākṣa — van de blik; bhājanam — de ontvanger.

O Godin die in een wijngaard verblijft bij een ashoka-boom! O Godin wiens delicate voeten zo prachtig zijn als rode bloesems! O Godin wiens hand onbevreesdheid schenkt! O Verblijfplaats van transcendentale weelde! Wanneer zult U Uw genadige zijdelingse blik op mij werpen?

Text 3
अनङ्ग-रण्ग मङ्गल-प्रसङ्ग-भङ्गुर-भ्रुवां
सविभ्रमं ससम्भ्रमं दृगन्त–बाणपातनैः ।
निरन्तरं वशीकृतप्रतीतनन्दनन्दने
कदा करिष्यसीह मां कृपाकटाक्ष–भाजनम् ॥३॥

anaṅga-raṅga-maṅgala-prasaṅga-bhaṅgura-bhruvāṁ
sa-vibhramaṁ sa-sambhramaṁ dṛganta-bāṇa-pātanaiḥ
nirantaraṁ vaśī-kṛta-pratīti-nanda-nandane
kadā kariṣyasīha māṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam ||3||


O Godin U schiet speels pijlen met Uw blikken op de gewelfde bogen van Uw gunstige amoureuze wenkbrauwen en heeft Nanda’s zoon [Krishna] zo volledig in Uw macht! Wanneer zult U Uw genadige zijdelingse blik op mij werpen?

Text 4
तडित्–सुवर्ण–चम्पक –प्रदीप्त–गौर–विग्रहे
मुख–प्रभा–परास्त–कोटि–शारदेन्दुमण्डले ।
विचित्र-चित्र सञ्चरच्चकोर-शाव-लोचने
कदा करिष्यसीह मां कृपाकटाक्ष–भाजनम् ॥४॥

taḍit-suvarṇa-campaka-pradīpta-gaura-vigrahe
mukha-prabhā-parāsta-koṭi-śāradendu-maṇḍale
vicitra-citra-sañcarac-cakora-śāva-locane
kadā kariṣyasīha māṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam ||4||

taḍit -bliksem; suvarṇa — goud; campaka — campakabloem; pradīpta —schitterend; gaura — gouden; vigrahe — gedaante; mukha — van het gezicht; prabhā — door de pracht; parāsta — verduisterd; koṭi -miljoenen; śārada — herfst; indu-manen; maṇḍale -menigte; vicitra — verbazingwekkend; citra — mooi; sañcarat — bewegend; cakora- śāva — jonge cakora-vogels; locane-ogen; kadā — wanneer?; kariṣyasi — zult U maken; iha—hier; māṁ — ik; kṛpā — genadige; kaṭākṣa — van de blik; bhājanam — de ontvanger.

O Godin wiens vorm zo schitterend is als campakabloemen, goud en bliksem! O Godin wiens gezicht miljoenen herfstmanen verduistert! O Godin wiens ogen prachtige, rusteloze jonge cakora-vogels zijn! Wanneer zult U Uw genadige zijdelingse blik op mij werpen?

Text 5
मदोन्मदाति–यौवने प्रमोद–मान–मण्डिते
प्रियानुराग–रञ्जिते कला–विलास – पण्डिते ।
अनन्यधन्य–कुञ्जराज्य–कामकेलि–कोविदे
कदा करिष्यसीह मां कृपाकटाक्ष–भाजनम् ॥५॥

madonmadāti-yauvane pramoda-māna-maṇḍite
priyānurāga-rañjite kalā-vilāsa-paṇḍite
ananya-dhanya-kuñja-rājya-kāma keli-kovide
kadā kariṣyasīha māṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam ||5||

mada — met vreugde; unmadita — bedwelmd; yauvane — jeugd; pramoda — met vreugde; māna — jaloerse woede; maṇḍite — versierd; priya — aan de geliefde; anurāga-rañjite — vol genegenheid; kalā — van kunst; vilāsa — in het spel; paṇḍite — deskundige; ananya — onvergelijkbaar; dhanya — weelde; kuñja — van het bos van Vṛndāvana; rājya — van het koninkrijk; kāma — verliefd; keli — in spel en vermaak; kovide -deskundige.; kadā — wanneer?; kariṣyasi — zult U maken; iha—hier; māṁ — ik; kṛpā — van barmhartigheid; kaṭākṣa — van de blik; bhājanam — de ontvanger.

O jong meisje bedwelmd door passie! O Godin versierd met vrolijke jaloerse woede! O Godin die hartstochtelijk van Uw geliefde Krishna houdt! O Godin geleerd in speelse kunsten! O Godin expert in het genieten van amoureuze bezigheden in de koninkrijk van de weergaloos weelderige bossen van Vṛndāvana! Wanneer zult U Uw genadige zijdelingse blik op mij werpen?

Text 6
अशेष–हावभाव–धीरहीरहार–भूषिते
प्रभूतशातकुम्भ–कुम्भकुम्भि–कुम्भसुस्तनि ।
प्रशस्तमन्द–हास्यचूर्ण पूर्णसौख्य –सागरे
कदा करिष्यसीह मां कृपाकटाक्ष–भाजनम् ॥६॥

aśeṣa-hāva-bhāva-dhīra-hīra-hāra-bhūṣite
prabhūta-śāta-kumbha-kumbha-kumbhi kumbha-sustani
praśasta-manda-hāsya-cūrṇa-pūrṇa-saukhya-sāgare
kadā kariṣyasīha māṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam ||6|

aśeṣa — compleet; hāva — amoureuze gebaren; bhāva — staat van zijn; dhīra — moedig; hīra — van parels; hāra — met een halsketting; bhūṣite — versierd; prabhūta — geweldig; śāta-kumbha — van goud; kumbha-kumbhi — waterkruiken; kumbha- zoals kruiken; su—mooi; stani — borsten; praśasta — gevierd; maṇda — zachtaardig; hāsya — van de glimlach; cūrṇa — aromatische poeders; pūrṇa — vol; saukhya — van geluk; sāgare — oceaan; kadā — wanneer?; kariṣyasi — zult U maken; iha—hier; māṁ — ik; kṛpā — van genade; kaṭākṣa — van de blik; bhājanam — de ontvanger.

O Godin versierd met een parelketting van gedurfde amoureuze hints! O Godin zo mooi als goud! O Godin wiens borsten grote gouden waterpotten zijn! O oceaan van geluk gevuld met de geurige poeders van zachte glimlachen! Wanneer zult U Uw genadige zijdelingse blik op mij werpen?

Text 7
मृणाल-वाल-वल्लरी तरङ्ग-रङ्ग-दोर्लते
लताग्र–लास्य–लोल–नील–लोचनावलोकने ।
ललल्लुलन्मिलन्मनोज्ञ–मुग्ध–मोहिनाश्रिते
कदा करिष्यसीह मां कृपाकटाक्ष–भाजनम् ॥७॥

mṛṇāla-vāla-vallarī taraṅga-raṅga-dor-late
latāgra-lāsya-lola-nīla-locanāvalokane
lalal-lulan-milan-manojña mugdha-mohanāśrite
kadā kariṣyasīha māṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam ||7||

mṛṇāla – vāla-vallarī — van lotusstelen; taraṅga — golven; raṅga -arena; doḥ—van de armen; late – klimplanten; latā — van de klimplanten; agra – aan het uiteinde; lāsya — dans; lola — rusteloos bewegend; nīla — donker; locana — van de ogen; avalokane — blik; lalat — sportief; lulat — rondlopen; milat—bijeenkomst; manojña — lieflijk; mugdha — van een onschuldig jong meisje; mohanā — charme; aśrite — beschut; kadā — wanneer?; kariṣyasi — zult U maken; iha—hier; māṁ — ik; kṛpā — genadige; kaṭākṣa — van de blik; bhājanam — de ontvanger.

O Godin wiens armen lotusstelen zijn die dansen op de golven! O Godin wiens donkere ogen dansende ranken (dunne twijgen) zijn! O speelse, mooie, charmante Godin! Wanneer zult U Uw genadige zijdelingse blik op mij werpen?

Text 8
सुवर्णमलिकाञ्चित –त्रिरेख–कम्बु–कण्ठगे
त्रिसूत्र–मङ्गली-गुण–त्रिरत्न-दीप्ति–दीधिते ।
सलोल–नीलकुन्तल–प्रसून–गुच्छ–गुम्फिते
कदा करिष्यसीह मां कृपाकटाक्ष–भाजनम् ॥८॥

suvarṇa-mālikāñcita-trirekha-kambu-kaṇṭhage
tri-sūtra-maṅgalī-guṇa-tri-ratna-dīpti-dīdhiti
salola-nīla-kuntala prasūna-guccha-gumphite
kadā kariṣyasīha māṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam ||8||

suvarna — van goud; mālika — met halskettingen; añcita — gebogen; tri — drie; rekha — met lijnen; kambu — schelphoorn; kaṇṭha-ge — geplaatst op de nek; tri — drie; sūtra — strengen; maṅgalī — met de geur van jasmijnbloemen; guṇa — snaren; tri — drie; ratna — juwelen; dīpti-dīdhiti — zeer schitterend; sa-lola — bewegend; nīla — donker; kuntala — haarlokken; prasūna — van bloemen; guccha — met trossen; gumphite — geregen; kadā — wanneer?; kariṣyasi — zult U maken; iha—hier; māṁ — ik; kṛpā — van barmhartigheid; kaṭākṣa — van de blik; bhājanam — de ontvanger.

O Godin die een gouden halsketting draagt op de drielijnige schelphoorn van Haar nek! O Godin schitterend met drie jasmijnslingers en drie juwelen kettingen! O Godin wiens bewegende lokken van donker haar zijn versierd met trossen bloemen! Wanneer zult U Uw genadige zijdelingse blik op mij werpen?

Text 9
नितम्ब–बिम्ब–लम्बमान–पुष्पमेखलागुणे
प्रशस्तरत्न-किङ्किणी-कलाप-मध्य मञ्जुले ।
करीन्द्र–शुण्डदण्डिका–वरोहसौभगोरुके
कदा करिष्यसीह मां कृपाकटाक्ष–भाजनम् ॥९॥

nitamba-bimba-lambamāna-puṣpa-mekhalā-guṇe
praśasta-ratna-kiṅkiṇī-kalāpa-madhya mañjule
karīndra-śuṇḍa-daṇḍikā-varoha-saubhagoruke
kadā kariṣyasīha māṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam ||9||

nitamba — heupen; bimba — rond; lambamāna — bungelend; puṣpa — van bloemen; mekhalā-gune — riem; praśasta — uitstekend; ratna — van juwelen; kiṅkiṇī – van rinkelen bellen; kalāpa — van de collectie; madhya — midden; añjule — charmant; kari – van olifanten; indra — van de koning; śuṇḍa — de stam; daṇḍika — straffen; avaroha — neergedaald; saubhaga — schoonheid; uruke — dijen; kadā — wanneer?; kariṣyasi — zult U maken; iha—hier; māṁ — ik; kṛpā — genadige; kaṭākṣa — van de blik; bhājanam — de ontvanger.

O Godin die een sjerp van bloemen draagt op Uw ronde heupen! O charmante Godin met een sjerp van rinkelende belletjes! O Godin wiens mooie dijen de slurf van de koninklijke olifant straffen! Wanneer zult U Uw genadige zijdelingse blik op mij werpen?

Text 10
अनेक–मन्त्रनाद–मञ्जु नूपुरारव–स्खलत्
समाज–राजहंस–वंश–निक्वणाति–गौरवे ।
विलोलहेम–वल्लरी–विडम्बिचारु–चङ्क्रमे
कदा करिष्यसीह मां कृपाकटाक्ष–भाजनम् ॥१०॥

aneka-mantra-nāda-mañju-nūpurā-rava-skhalat
samāja-rāja-haṁsa-vaṁśa-nikvaṇāti-gaurave
vilola-hema-vallarī-viḍambi-cāru-caṅkrame
kadā kariṣyasīha māṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam ||10||

aneka — veel; mantra — van heilige mantra’s; nāda — geluiden; mañju — mooi; nūpura – enkelbellen; rava — het geluid; skhalat — trillend; samāja — van de gemeenschap; rāja — koninklijk; haṁsa — van zwanen; vaṁśa — van de familie; nikvaṇa — geluiden; ati—zeer; gaurave — significant; vilola — bewegend; hema — van goud; vallarī —kruiper; viḍambi — verschijningen; cāru — mooi; caṅkrame — bewegingen; kadā — wanneer?; kariṣyasi — zult U maken; iha—hier; māṁ — ik; kṛpā — van genade; kaṭākṣa — van de blik; bhājanam — de ontvanger.

O Godin wiens gerinkel van enkelbanden mooier is dan de geluiden van velen mantra’s en het koeren van vele koninklijke zwanen! O Godin wiens sierlijke bewegingen de bewegende gouden wijnstokken bespot! Wanneer zult U Uw genadige zijdelingse blik op mij werpen?

Text 11
अनन्त–कोटि–विष्णुलोक–नम्र–पद्मजार्चिते
हिमाद्रिजा–पुलोमजा–विरिञ्चजा-वरप्रदे ।
अपार–सिद्धि–ऋद्धि–दिग्ध–सत्पदाङ्गुली-नखे
कदा करिष्यसीह मां कृपाकटाक्ष–भाजनम् ॥११॥

ananta-koṭi-viṣṇu-loka-namra-padmajārcite
himādrijā-pulomajā-viriñcijā-vara-prade
apāra-siddhi-ṛddhi-digdha-sat-padāṅgulī-nakhe
kadā kariṣyasīha māṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam ||11||

ananta — onbeperkt; koṭi-miljoenen; viṣṇu-loka — van toegewijden van Heer Viṣṇu; namra — bracht eerbetuigingen; padmaja — door Heer Brahma; arcite – aanbeden; himadrija — van Pārvatī; pulomaja -śaci-devi, de vrouw van Indra en dochter van Puloma; viriñcijā — Sarasvatī, de dochter van Heer Brahma; vara — zegeningen; prade — verlenen; apāra — grenzeloos; siddhi — volmaaktheden; ṛddhi — weelde; digdha — gezalfd; sat — transcendentaal; pada-aṅguli — van de tenen; nakhe — nagels; kadā — wanneer?; kariṣyasi — zult U maken; iha—hier; māṁ — ik; kṛpā — genadige; kaṭākṣa — van de blik; bhājanam — de ontvanger.

O Godin aanbeden door Brahma! O Godin aan wie talloze miljoenen Vaishnava’s neerbuigen! O Godin die zegeningen geeft aan Pārvatī, Śaci en Sarasvatī! O Godin wiens teennagels zijn gezalfd met grenzeloze weelde en mystieke volmaaktheden! Wanneer zult U Uw genadige zijdelingse blik op mij werpen?

Text 12
मखेश्वरि क्रियेश्वरि स्वधेश्वरि सुरेश्वरि
त्रिवेद–भारतीश्वरि प्रमाण–शासनेश्वरि ।
रमेश्वरि क्षमेश्वरि प्रमोद–काननेश्वरि
व्रजेश्वरि व्रजाधिपे श्रीराधिके नमो˜स्तु ते ॥१२॥

makheśvari kriyeśvari svadheśvari sureśvari
triveda-bhāratīśvari pramāṇa-śāsaneśvari
rameśvari kṣameśvari pramoda kānaneśvari
vrajeśvari vrajādhipe śrī rādhike namo ’stu te ||12||

makha — van offers; īśvari — o koningin; kriya — van vrome activiteiten; īśvari —O heerser; svadha — van de materiële wereld; īśvari — O heerser; sura — van de halfgoden; īśvari — O heerser; tri — drie; veda — van de Veda’s; bhārati — studiebeurs;  īśvari — O heerser; pramāna — van bewijs; śāsana — van instructie; īśvari —O heerser; ramā — van godinnen van fortuin; īśvari — O heerser; kṣamā — van geduld; īśvari — O heerser; pramoda — van geluk; kānana — van het woud; īśvari — O heerser; vraja — van Vraja; īśvari — O heerser; vraja — van Vraja; adhipe — o keizerin; śrī rādhike — O Śrīmatī Rādharānī; namaḥ astu — ik breng respectvolle eerbetuigingen; te — aan u.

O Koningin van Vedische offers! O Koningin van vrome activiteiten! O Koningin van de materiële wereld! O Koningin van de halfgoden! O Koningin van de Vedische wetenschap! O Koningin van kennis! O Koningin van de godinnen van het geluk! O Koningin van geduld! O Koningin van Vṛndāvana, het bos van geluk! O Koningin van Vraja! O Keizerin van Vraja! O Śrī Rādhikā, eerbetuigingen aan U!

Text 13
इती ममद्भुतं-स्तवं निशम्य भानुनन्दिनी
करोतु सन्ततं जनं कृपाकटाक्ष-भाजनम् ।
भवेत्तदैव सञ्चित त्रिरूप–कर्म नाशनं
लभेत्तदा व्रजेन्द्र–सूनु–मण्डल–प्रवेशनम् ॥१३॥

itī mam adbhutaṁ-stavaṁ niśamya bhānu-nandinī
karotu santataṁ janaṁ kṛpā-kaṭākṣa-bhājanam
bhavet tadaiva-sañcita-tri-rūpa-karma-nāśanaṁ
bhavet tadā-vrajendra-sūnu-maṇḍala-praveśanam ||13||

Wanneer dit meest verbazingwekkende gebed van mij wordt gereciteerd door een toegewijde, moge Śri Vṛṣabhānu-nandinī hem constant tot het object van Haar meest genadige zijdelingse blik maken. Op dat moment zullen al zijn karmische reacties — of ze nu gerijpt, vruchtdragend, of in zaad liggen — volledig worden vernietigd en zal hij toegang krijgen tot de groep van Nandanandana’s eeuwige liefdevolle metgezellen.

Text 14-15
राकायां च सिताष्टम्यां दशम्यां च विशुद्धधीः ।
एकादश्यां त्रयोदश्यां यः पठेत्साधकः सुधीः ॥१४॥
यं यं कामयते कामं तं तमाप्नोति साधकः ।
राधाकृपाकटाक्षेण भक्तिःस्यात् प्रेमलक्षणा ॥१५॥

rākāyāṁ ca sitāṣṭamyāṁ daśamyāṁ ca viśuddha-dhīḥ |
ekādaśyāṁ trayodaśyāṁ yaḥ paṭhet sādhakaḥ sudhīḥ ||14||
yaṁ yaṁ kāmayate kāmaṁ taṁ tamāpnoti sādhakaḥ |
rādhā-kṛpā-kaṭākṣeṇa bhaktiḥ syāt prema-lakṣaṇā ||15||

Als een sādhaka met gezuiverde intelligentie deze stava reciteert met een gefixeerde geest op de dagen bekend als de dag van de volle maan, de heldere aṣṭamī, de daśamī, de ekādaśī, en de trayodaśī, dan zullen al zijn verlangens één voor één worden vervuld. En door de genadige zijdelingse blik van Śrī Rādhā zal hij devotionele dienst verkrijgen die het speciale symptoom heeft van doordrenkt te zijn met pure, extatische liefde van God (prema).

Text 16-17
ऊरुदघ्ने नाभिदघ्ने हृद्दघ्ने कण्ठदघ्नके ।
राधाकुण्डजले स्थिता यः पठेत् साधकः शतम् ॥१६॥
तस्य सर्वार्थ सिद्धिः स्याद् वाक्सामर्थ्यं तथा लभेत् ।
ऐश्वर्यं च लभेत् साक्षाद्दृशा पश्यति राधिकाम् ॥१७॥

ūru-daghne nābhi-daghne hṛd-daghne kaṇṭa-daghnake |
rādhā-kuṇḍa-jale sthitā yaḥ paṭhet sādhakaḥ śatam ||16||
tasya sarvārtha-siddhiḥ syād vāk-sāmarthyaṁ tathā labhet |
aiśvaryaṁ ca labhet sākṣād dṛśā paśyati rādhikām ||17||

Die sādhaka die deze stava 100 keer reciteert terwijl hij in de wateren van Śrī Rādhā-kuṇḍa tot aan zijn dijen, navel, borst of nek staat, zal volledig perfectie bereiken in de vijf doelen van het menselijk bestaan, namelijk; dharma, artha, kāma, mokṣa en prema. Hij zal ook de kracht bereiken waardoor alles wat hij zegt zal uitkomen. Hij wordt zeer krachtig en rijk door het bereiken van transcendentale verhevenheid. Hij zal Śrī Rādhikā ontmoeten van aangezicht tot aangezicht en zal Haar zelfs met zijn huidige ogen zien.

Text 18
तेन स तत्क्षणादेव तुष्टा दत्ते महावरम् ।
येन पश्यति नेत्राभ्यां तत् प्रियं श्यामसुन्दरम् ॥१८॥

tena sa tat-kṣaṇād eva tuṣṭā datte mahāvaram |
yena paśyati netrābhyāṁ tat-priyaṁ śyāmasundaram ||18||

[Door dit gebed zo te chanten in Rādhā-kuṇḍa] wordt Śrī Rādhikā zo blij dat Ze de toegewijde onmiddellijk een grote zegening schenkt, namelijk: dat hij Haar geliefde Syāmsundara met zijn eigen ogen ziet.

Text 19
नित्यलीला–प्रवेशं च ददाति श्री-व्रजाधिपः ।
अतः परतरं प्रार्थ्यं वैष्णवस्य न विद्यते ॥१९॥

nitya-līlā-praveśaṁ ca dadāti śrī-vrajādhipaḥ |
ataḥ parataraṁ prārthyaṁ vaiṣṇavasya na vidyate ||19||

Dan verleent die Heer van Vṛndāvana de toegewijde toegang tot Zijn eeuwige spel en vermaak. Echte Vaiṣṇava’s hunkeren naar niets anders dan dit.

॥ इति श्रीमदूर्ध्वाम्नाये श्रीराधिकायाः कृपाकटाक्षस्तोत्रं सम्पूर्णम ॥

|| iti śrīmad-ūrdhvāmnāye śrī-rādhikāyāḥ kṛpā-kaṭākṣa-stotraṁ sampūrṇam ||

Zo eindigt de Śrī-Rādhā kṛpā-kaṭākṣa-stavarāja uit de ūrdhvāmnāya tantra, gesproken door Heer Śiva tot moeder Pārvatī.

Dit is de beroemdste stotra in Śrī Vṛndāvana, ook wel de nationale genoemd volkslied van Vṛndāvana genoemd. Alle sādhu’s en toegewijde mātāji’s [dames] kennen het uit hen hoofd en het wordt dagelijks gereciteerd in de meeste tempels en nabijgelegen dorpen. Inderdaad wordt dit gebed beschouwd als het hart van Vṛndāvana. Het is ook bekend als: “De Koning van gebeden die de meest genadig zijdelingse blik smeken van Śrīmatī Rādhārāni”. Dit uitzonderlijke gebed is gecomponeerd in een mooie meter en dagelijks gezongen op een charmante melodie door veel Brijabāsi’s (bewoners van Vṛndāvana).

————————————————————————————

De 16 namen van Śrī Rādhā door Heer Nārāyaṇa in de Brahma Vaivarta Pūrāna, Śrī Kṛṣṇa Janma Khanda 17.220-240:

  1. Rādhā – Zij die de schenker van ultieme goddelijke gelukzaligheid is.
  2. Rāseśvarī – Zij die de godin van de rāsa-dans is.
  3. Rāsa-Vāsinī – Zij die altijd leeft met de rāsa-dans.
  4. Rasikeśvarī – Zij die de godin is van degenen die genieten van transcendentale gemoedstoestand.
  5. Kṛṣṇa-Prāṇādhika – Zij die Kṛṣṇa dierbaarder is dan Haar eigen leven.
  6. Kṛṣṇa-Priya – Zij die Kṛṣṇa’s meest geliefde metgezelin is.
  7. Kṛṣṇa-Svarūpiṇī – Zij wiens vorm op zoveel manieren op Kṛṣṇa lijkt.
  8. Kṛṣṇa-Vāmanga-sambhūta – Zij die voortkomt uit de linkerkant van Kṛṣṇa.
  9. Paramānanda Rūpiṇī – Zij die de personificatie is van opperste extase.
  10. Kṛṣṇā – Zij die de beste vorm van opperste bevrijding schenkt.
  11. Vṛndāvanī – Zij die in Vṛndāvana woont.
  12. Vṛṇda – Zij die altijd in het gezelschap van Haar vriendinnen woont.
  13. Vṛndāvana-Vinodinī – Zij die veel genoegens geniet in Vṛndāvana.
  14. Candrāvalī – Zij wiens vorm vele manen heeft.
  15. Candra-Kaṁta – Zij wiens uitstraling is als de maan.
  16. Śarac-candra-Prabhānana – Zij wiens gezicht gloeit als de volle maan van augustus.

De duizend namen van Śrī Rādhā

[Uit de Nārada-pañcarātra, vertaald door Bhaktivinoda Ṭhākura,vertaald in het Engels door Kuśakratha Prabhu]
Śrī Rādhā Sahasra-nāma werd oorspronkelijk gesproken door Heer Śiva aan Pārvati devi, opgetekend in het 5e hoofdstuk van Śrī Nārada-pañcarātra.

Teksten 1 en 2

श्री -पार्वत्य् उवाच
śrī-pārvaty uvāca

deva-deva jagannātha
bhaktānugraha-kāraka
yady asti mayi kāruṇyaṁ
mayi yady asti te dayā

yad yat tvayā pragaditaṁ
tat sarvaṁ me śrutaṁ prabho
guhyād guhyataraṁ yat tu
yat te manasi kāśite
देव-देव जगन्नाथ
भक्तानुग्रह-कारक
यद्य् अस्ति मयि कारुण्यं
मयि यद्य् अस्ति ते दया

यद् यत् त्वया प्रगदितं
तत् सर्वं मे श्रुतं प्रभो
गुह्याद् गुह्यतरं यत् तु
यत् ते मनसि काशिते

Śrī Pārvatī zei: O Heer der Heren, o meester van het universum, o meester vriendelijk naar uw toegewijden, als u vriendelijk naar mij bent, als u genade voor mij hebt, vertel me dan alstublieft alles wat u hebt gehoord, de meest geheime van geheimen in uw stralende hart.

Teksten 3 en 4

tvayā na gaditaṁ yat tu
yasmai kasmai kadacana
tan māṁ kathaya deveśa
sahasraṁ nāma cottamam
śrī-rādhāyā maha-devyā
gopyā bhakti-prasādhanam
brahmāṇḍa-kartrī hartrī sā
kathaṁ gopītvam āgatā
त्वया न गदितं यत् तु
यस्मै कस्मै कदचन
तन् मां कथय देवेश
सहस्रं नाम चोत्तमम्

श्री-राधाया मह-देव्या
गोप्या भक्ति-प्रसाधनम्
ब्रह्माण्ड-कर्त्री हर्त्री सा
कथं गोपीत्वम् आगता

O Heer der Heren, de transcendentale duizend namen van Godin Śrī Rādhā-gopī, die zuivere toegewijde dienst inspireert en die u nog nooit aan iemand hebt verteld, vertel het me alstublieft. Waarom is de Godin, die de universa schept en vernietigt, een gopī?

Tekst 5

-महादेव उवाच
śrī-mahādeva uvāca

śṛṇu devi vicitrārthāṁ
kathāṁ pāpa-harāṁ śubhām
nāsti janmāṇi karmāṇi
tasyā nūnaṁ maheśvari
शृणु देवि विचित्रार्थां
कथां पाप-हरां शुभाम्
नास्ति जन्माणि कर्माणि
तस्या नूनं महेश्वरि

Heer Śiva zei: O godin, o koningin, luister alstublieft naar deze gunstige en zeer wonderbaarlijke waarheid, die zonden vernietigt: voor Haar zijn er geen geboorten of materiële activiteiten.

Tekst 6

yadā hariś caritrāṇi
kurute kārya-gocarāt
tadā vidhātṛ-rūpāṇi
hari-sānnidhya-sādhinī
यदा हरिश् चरित्राणि
कुरुते कार्य-गोचरात्
तदा विधातृ-रूपाणि
हरि-सान्निध्य-साधिनी

Wanneer Heer Hari, uit plichtsbesef, activiteiten verricht (in de materiële wereld), neemt zij, verlangend om dicht bij Hem te zijn, vele verschillende vormen aan.

Tekst 7

tasyā gopītva-bhāvasya
kāraṇaṁ gaditaṁ purā
idānīṁ śṛṇu deveśi
nāmnāṁ caiva sahasrakam
तस्या गोपीत्व-भावस्य
कारणं गदितं पुरा
इदानीं शृणु देवेशि
नाम्नां चैव सहस्रकम्

Ik heb al uitgelegd waarom Ze een gopī is. O godin, luister nu alstublieft naar Haar duizend namen.

Tekst 8

yan mayā kathitaṁ naiva
tantreṣv api kadāpi na
tava snehāt pravakṣyāmi
bhaktyā dhāryaṁ mumukṣubhiḥ
यन् मया कथितं नैव
तन्त्रेष्व् अपि कदापि न
तव स्नेहात् प्रवक्ष्यामि
भक्त्या धार्यं मुमुक्षुभिः

Wat ik in de Tantra’s nooit heb gesproken en wat zij die smachten naar bevrijding koesteren, uit liefde voor jou, zal ik nu spreken.

Tekst 9

mama prāṇa-samā vidyā
bhavyate me tv ahar-niśam
śṛṇuṣva girije nityaṁ
paṭhasva ca yathā-mati
मम प्राण-समा विद्या
भव्यते मे त्व् अहर्-निशम्
शृणुष्व गिरिजे नित्यं
पठस्व च यथा-मति

Dag en nacht is deze kennis mij zo dierbaar als het leven. O dochter van de bergkoning, hoor en zing alstublieft regelmatig (deze duizend namen) voor zover u kunt.

Tekst 10

yasyāḥ prasādāt kṛṣṇas tu
golokeśaḥ paraḥ prabhuḥ
asyā nāma-sahasrasya
ṛṣir nārada eva ca
यस्याः प्रसादात् कृष्णस् तु
गोलोकेशः परः प्रभुः
अस्या नाम-सहस्रस्य
ऋषिर् नारद एव च

Door Haar vriendelijkheid is Kṛṣṇa, de meester van Goloka, de Allerhoogste Meester. Nārada is de wijze die Haar duizend heilige namen heeft opgetekend.

Tekst 11

devī rādhā parā proktā
catur-varga-prasādhinī
देवी राधा परा प्रोक्ता
चतुर्-वर्ग-प्रसाधिनी
oṁ śrī-rādhā rādhikā kṛṣṇa-
vallabhā kṛṣṇa-samyutā
ॐ श्री-राधा राधिका कृष्ण-
वल्लभा कृष्ण-सम्युता

Van Rādhā, die de vier levensdoelen schenkt, wordt gezegd dat Zij de Allerhoogste Godin is.

(Haar duizend namen volgen.)

Oṁ. Ze is Heer Kṛṣṇa’s grootste aanbidder (śrī-rādhā en rādhikā), Heer Kṛṣṇa’s geliefde (kṛṣṇa-vallabhā) en Heer Kṛṣṇa’s constante metgezelin (kṛṣṇa-samyutā).

Tekst 12

vṛndāvaneśvarī kṛṣṇa-
priyā madana-mohinī
śrīmatī kṛṣṇa-kāntā ca
kṛṣṇānanda-pradāyinī
वृन्दावनेश्वरी कृष्ण-
प्रिया मदन-मोहिनी
श्रीमती कृष्ण-कान्ता च
कृष्णानन्द-प्रदायिनी

Ze is de koningin van Vṛndāvana (vṛndāvaneśvarī), de geliefde van Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-priyā), charmanter dan Kāmadeva (madana-mohinī), mooi (śrīmatī), Heer Kṛṣṇa’s geliefde (kṛṣṇa-kāntā), en de gever van gelukzaligheid aan Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇānanda-pradāyinī).

Tekst 13

yaśasvinī yaśogamyā
yaśodānanana-vallabhā
dāmodara-priyā gopī
gopānanda-karī tathā
यशस्विनी यशोगम्या
यशोदाननन-वल्लभा
दामोदर-प्रिया गोपी
गोपानन्द-करी तथा

Ze is beroemd (yaśasvinī en yaśogamyā), de geliefde van Yaśodā’s zoon (yaśodānanana-vallabhā), dierbaar voor Heer Dāmodara (dāmodara-priyā), een koeherdersmeisje (gopī), en de schenker van geluk aan de gopa’s (gopānanda-karī) .

Tekst 14

kṛṣṇāṅga-vāsinī hṛdyā
hari-kāntā hari-priyā
pradhāna-gopikā gopa-
kanyā trailokya-sundarī
कृष्णाङ्ग-वासिनी हृद्या
हरि-कान्ता हरि-प्रिया
प्रधान-गोपिका गोप-
कन्या त्रैलोक्य-सुन्दरी

Haar verblijf is op Heer Kṛṣṇa’s ledematen (kṛṣṇāṅga-vāsinī). Ze is charmant (hṛdyā). Ze is de geliefde van Heer Hari (hari-kāntā en hari-priyā), de belangrijkste gopī (pradhāna-gopikā), de dochter van een gopa (gopa-kanyā), en het mooiste meisje in de drie werelden (trailokya-sundarī) .

Tekst 15

vṛndāvana-vihārī ca
vikaśita-mukhāmbujā
gokulānanda-kartrī ca
gokulānanda-dāyinī
वृन्दावन-विहारी च
विकशित-मुखाम्बुजा
गोकुलानन्द-कर्त्री च
गोकुलानन्द-दायिनी

Ze geniet van spel en vermaak in Vṛndāvana (vṛndāvana-vihārī), Haar gezicht is een bloeiende lotus (vikaśita-mukhāmbujā), en ze brengt geluk in Gokula (gokulānanda-kartrī en gokulānanda-dāyinī).

Tekst 16

gati-pradā gīta-gamyā
gamanāgamana-priyā
viṣṇu-priyā viṣṇu-kāntā
viṣṇor aṅga-nivāsinī
गति-प्रदा गीत-गम्या
गमनागमन-प्रिया
विष्णु-प्रिया विष्णु-कान्ता
विष्णोर् अङ्ग-निवासिनी

Ze geeft het doel van het leven (gati-pradā), wordt benaderd door haar heilige namen te chanten (gīta-gamyā), is de geliefde van de alomtegenwoordige Allerhoogste Persoonlijkheid Gods (gamanāgamana-priyā), is de geliefde van Heer Viṣṇu (viṣṇu-priyā en viṣṇu-kāntā), en verblijft op de ledematen van Heer Viṣṇu (viṣṇor aṅga-nivāsinī).

Tekst 17

yaśodānanda-patnī ca
yaśodānanda-gehinī
kāmāri-kāntā kāmeśī
kāma-lālasa-vigrahā
यशोदानन्द-पत्नी च
यशोदानन्द-गेहिनी
कामारि-कान्ता कामेशी
काम-लालस-विग्रहा

Ze is de vrouw van de zoon van Yaśodā (yaśodānanda-patnī en yaśodānanda-gehinī), de geliefde van de vijand van de lust (kāmāri-kāntā), de verliefde koningin van Heer Kṛṣṇa (kāmeśī) en de gepassioneerde minnaar van Heer Kṛṣṇa (kāma-lālasa-vigrahā).

Tekst 18

jaya-pradā jayā jīvā
jīvānanda-pradāyinī
nandanandana-patnī ca
vṛṣabhānu-sutā śivā
जय-प्रदा जया जीवा
जीवानन्द-प्रदायिनी
नन्दनन्दन-पत्नी च
वृषभानु-सुता शिवा

Zij is de schenker van overwinning (jaya-pradā) en zij is de overwinning zelf (jayā). Ze is leven (jīvā), de schenker van geluk aan de levende wezens (jīvānanda-pradāyinī), de vrouw van Nanda’s zoon (nandanandana-patnī), de dochter van koning Vṛṣabhānu (vṛṣabhānu-sutā) en gunstig (śivā).

Tekst 19

gaṇādhyakṣā gavādhyakṣā
gavāṁ gatir anuttamā
kāñcanābhā hema-gātrī
kāñcanāṅgada-dhāriṇī
गणाध्यक्षा गवाध्यक्षा
गवां गतिर् अनुत्तमा
काञ्चनाभा हेम-गात्री
काञ्चनाङ्गद-धारिणी

Zij is de leider van de gopī’s (gaṇādhyakṣā), de heerser van de koeien (gavādhyakṣā en gavāṁ gati), en zonder meerdere/superieur (anuttamā). Ze heeft een gouden huidskleur (kāñcanābhā), Haar ledematen zijn van goud (hema-gātrī) en Ze draagt ​​gouden armbanden (kāñcanāṅgada-dhāriṇī).

Tekst 20

aśokā śokorahitā
viśokā śoka-nāśinī
gāyatrī vedamātā ca
vedātīta vid-uttamā
अशोका शोकोरहिता
विशोका शोक-नाशिनी
गायत्री वेदमाता च
वेदातीत विद्-उत्तमा

Ze klaagt nooit (aśokā, śokorahitā en viśokā), ze beëindigt klaagzang (śoka-nāśinī). Zij is de Gāyatrī-mantra (gāyatrī), de moeder van de Veda’s (veda-mātā), voorbij de Veda’s (vedātīta) en de meest wijze filosoof (vid-uttamā).

Tekst 21

nīti-śāstra-priyā nīti-
gatir matir abhīṣṭadā
veda-priyā veda-garbhā
veda-mārga-pravardhinī
नीति-शास्त्र-प्रिया नीति-
गतिर् मतिर् अभीष्टदा
वेद-प्रिया वेद-गर्भा
वेद-मार्ग-प्रवर्धिनी

Ze is een gretige student van de geschriften die ethiek beschrijven (nīti-śāstra-priyā). Ze is de perfecte moralist (nīti-gati), de meest bedachtzame filosoof (mati), de vervuller van verlangens (abhīṣṭadā), een gretige studente van de Veda’s (veda-priyā), de moeder van de Veda’s (veda-garbhā), en de leraar van het pad van de Veda’s (veda-mārga-pravardhinī).

Tekst 22

veda-gamyā veda-parā
vicitra-kanakojjvalā
tathojjvala-pradā nityā
tathaivojjvala-gātrikā
वेद-गम्या वेद-परा
विचित्र-कनकोज्ज्वला
तथोज्ज्वल-प्रदा नित्या
तथैवोज्ज्वल-गात्रिका

Ze wordt benaderd door Vedische studie (veda-gamyā). Zij is het hoogste doel beschreven in de Veda’s (veda-parā). Ze is schitterend met prachtige gouden ornamenten (vicitra-kanakojjvalā), glorieus (ujjvala-pradā) en eeuwig (nityā), en Haar ledematen zijn gevuld met glorie (ujjvala-gātrikā).

Tekst 23

nanda-priyā nanda-sutā-
radhyānandapradā śubhā
śubhāṅgī vimalāṅgī ca
vilasiny aparājitā
नन्द-प्रिया नन्द-सुता-
रध्यानन्दप्रदा शुभा
शुभाङ्गी विमलाङ्गी च
विलसिन्य् अपराजिता

Ze is dierbaar voor Mahārāja Nanda (nanda-priyā), aanbeden door Nanda’s zoon (nanda-sutārādhyā), verrukkelijk (ānanda-pradā), mooi (śubhā), met mooie ledematen (śubhāṅgī), met prachtige ledematen (vimalāṅgī), speels ( vilasinī), en onoverwinnelijk (aparājitā).

Tekst 24

jananī janmaśūnyā ca
janma-mṛtyu-jarāpahā
gatir gatimatām dhātrī
dhātrānandapradāyinī
जननी जन्मशून्या च
जन्म-मृत्यु-जरापहा
गतिर् गतिमताम् धात्री
धात्रानन्दप्रदायिनी

Zij is de moeder van alles (jananī), zonder geboorte (janma-śūnyā), de verwijderaar van geboorte, dood en ouderdom (janma-mṛtyu-jarāpahā), het hoogste doel van de aspirant toegewijden (gatir gatimatām), de moeder van alles (dhātrī), en de schenker van gelukzaligheid aan de Allerhoogste Schepper (dhātrānanda-pradāyinī).

Tekst 25

jagannātha-priyā śaila-
vāsinī hema-sundarī
kiśorī kamalā padmā
padma-hastā payoda-dā
जगन्नाथ-प्रिया शैल-
वासिनी हेम-सुन्दरी
किशोरी कमला पद्मा
पद्म-हस्ता पयोद-दा

Ze is dierbaar aan de Heer van de universa (jagannātha-priyā), Ze woont op een heuvel (śaila-vāsinī), is mooi en goudkleurig (hema-sundarī), is jeugdig (kiśorī), zoals een lotusbloem (kamalā en padmā), haar handen zijn lotussen (padma-hastā), en ze is mollig (payoda-dā).

Tekst 26

payasvinī payo-dātrī
pavitrā sarva-maṅgalā
mahā-jīva-pradā kṛṣṇa-
kāntā kamala-sundarī
पयस्विनी पयो-दात्री
पवित्रा सर्व-मङ्गला
महा-जीव-प्रदा कृष्ण-
कान्ता कमल-सुन्दरी

Ze is mollig (payasvinī en payo-dātrī), puur (pavitrā), al-gunstig (sarva-maṅgalā), de grote gever van leven (mahā-jīva-pradā), Heer Kṛṣṇa’s geliefde (kṛṣṇa-kāntā), en mooi als een lotus (kamala-sundari).

Tekst 27

vicitra-vāsinī citra-
vāsinī citra-rūpiṇī
nirguṇā su-kulīnā ca
niṣkulīnā nirākulā
विचित्र-वासिनी चित्र-
वासिनी चित्र-रूपिणी
निर्गुणा सु-कुलीना च
निष्कुलीना निराकुला

Ze is heerlijk geurend (vicitra-vāsinī en citra-vāsinī), wonderbaarlijk mooi (citra-rūpiṇī), vrij van de geaardheden van de materiële natuur (nirguṇā), geboren in een vrome familie (su-kulīnā), niet geboren in een familie van de materiële wereld (niṣkulīnā), en vrij van alle kwalen (nirākulā).

Tekst 28

gokulāntara-gehā ca
yogānanda-karī tathā
veṇu-vādyā veṇu-ratiḥ
veṇu-vādya-parāyaṇā
गोकुलान्तर-गेहा च
योगानन्द-करी तथा
वेणु-वाद्या वेणु-रतिः
वेणु-वाद्य-परायणा

Haar huis is in Gokula (gokulāntara-gehā). Ze verheugt zich over Heer Kṛṣṇa wanneer Ze Hem ontmoet (yogānanda-karī). Ze speelt fluit (veṇu-vādyā), speelt graag fluit (veṇu-rati) en speelt graag fluit (veṇu-vādya-parāyaṇā).

Tekst 29

gopālasya priyā saumya-
rūpā saumya-kulodvahā
mohāmohā vimohā ca
gati-niṣṭhā gati-pradā
गोपालस्य प्रिया सौम्य-
रूपा सौम्य-कुलोद्वहा
मोहामोहा विमोहा च
गति-निष्ठा गति-प्रदा

Ze is de geliefde van Heer Gopāla (gopālasya priyā). Ze is zachtaardig en nobel (saumya-rūpā), geboren in een verheven familie (saumya-kulodvahā), charmant (mohā en vimohā), en vrij van verbijstering (amohā), en Ze geeft het doel van het leven (gati-niṣṭhā en gati -prada).

Tekst 30

gīrbāṇa-vandyā girbāṇā
girbāṇa-gaṇa-sevitā
lalitā ca viśokā ca
viśākhā citra-mālinī
गीर्बाण-वन्द्या गिर्बाणा
गिर्बाण-गण-सेविता
ललिता च विशोका च
विशाखा चित्र-मालिनी

De halfgoden brengen haar respectvolle eerbetuigingen (gīrbāṇa-vandyā). Ze is goddelijk (girbāṇā), bediend door de halfgoden (girbāṇa-gaṇa-sevitā), speels en charmant (lalitā), vrij van geweeklaag (viśokā), de ster Viśākhā (viśākhā), en versierd met prachtige bloemenslingers (citra-mālinī) .

Tekst 31

jitendriyā śuddha-sattvā
kulīnā kula-dīpikā
dīpa-priyā dīpa-dātrī
vimalā vimalodakā
जितेन्द्रिया शुद्ध-सत्त्वा
कुलीना कुल-दीपिका
दीप-प्रिया दीप-दात्री
विमला विमलोदका

Ze heeft Haar zintuigen overwonnen (jitendriyā). Ze bevindt zich in pure goedheid (śuddha-sattvā), geboren in een adellijke familie (kulīnā), de lamp die Haar familie verlicht (kula-dīpikā), dol op lampen (dīpa-priyā), de gever van de lamp (dīpa-dātrī ), puur (vimalā), en de heilige rivier (vimalodakā).

Tekst 32

kāntāra-vāsinī kṛṣṇā
kṛṣṇacandra-priyā matiḥ
anuttarā duḥkha-hantrī
duḥkha-kartrī kulodvahā
कान्तार-वासिनी कृष्णा
कृष्णचन्द्र-प्रिया मतिः
अनुत्तरा दुःख-हन्त्री
दुःख-कर्त्री कुलोद्वहा

Ze woont in een bos (kāntāra-vāsinī). Ze is de geliefde van Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇā en kṛṣṇacandra-priyā). Ze is bedachtzaamheid (mati), onovertroffen (anuttarā), de verwijderaar van lijden (duḥkha-hantrī), de schepper van lijden (duḥkha-kartrī), en de edelste in Haar familie (kulodvahā).

Tekst 33

matir lakṣmīr dhṛtir lajjā
kāntiḥ puṣṭiḥ smṛtiḥ kṣamā
kṣīrodaśāyinī devī
devāri-kula-mardinī
मतिर् लक्ष्मीर् धृतिर् लज्जा
कान्तिः पुष्टिः स्मृतिः क्षमा
क्षीरोदशायिनी देवी
देवारि-कुल-मर्दिनी

Ze is bedachtzaamheid (mati), godin Lakṣmī (lakṣmī), doorzettingsvermogen (dhṛti), bescheidenheid (lajjā), schoonheid (kānti), vervulling (puṣṭi), geheugen (smṛti), geduld (kṣamā), zij die op de oceaan ligt van melk (kṣīrodaśāyinī), de godin (devī), en de vermaler van de vijanden van Heer Kṛṣṇa (devāri-kula-mardinī).

Tekst 34

vaiṣṇavī ca mahā-lakṣmīḥ
kula-pūjyā kula-priyā
samhartrī sarva-daityānāṁ
sāvitrī veda-gāminī
वैष्णवी च महा-लक्ष्मीः
कुल-पूज्या कुल-प्रिया
सम्हर्त्री सर्व-दैत्यानां
सावित्री वेद-गामिनी

Ze is Heer Viṣṇu’s gemalin (vaiṣṇavī), Godin Mahā-Lakṣmī (mahā-lakṣmī), aanbeden door Haar familie (kula-pūjyā), dierbaar voor Haar familie (kula-priyā), de vernietiger van alle demonen (samhartrī sarva-daityānāṁ ), de gāyatrī-mantra (sāvitrī) en een volgeling van de Veda’s (veda-gāminī).

Tekst 35

vedātītā nirālambā
nirālamba-gaṇa-priyā
nirālamba-janaiḥ pūjyā
nirālokā nirāśrayā
वेदातीता निरालम्बा
निरालम्ब-गण-प्रिया
निरालम्ब-जनैः पूज्या
निरालोका निराश्रया

Ze is voorbij de Veda’s (vedātītā), bevrijd (nirālambā), dierbaar voor de bevrijde (nirālamba-gaṇa-priyā), aanbeden door de bevrijde (nirālamba-janaiḥ pūjyā), ongezien door geconditioneerde zielen (nirālokā) en onafhankelijk (nirāśrayā) .

Tekst 36

ekāṅgā sarvagā sevyā
brahma-patnī sarasvatī
rāsa-priyā rāsa-gamyā
rāsādhiṣṭhātṛ-devatā
एकाङ्गा सर्वगा सेव्या
ब्रह्म-पत्नी सरस्वती
रास-प्रिया रास-गम्या
रासाधिष्ठातृ-देवता

Ze heeft één vorm (ekāṅgā). Ze is allesdoordringend (sarvagā), het hoogste voorwerp van aanbidding (sevyā), Brahmā’s vrouw (brahma-patnī), godin Sarasvatī (sarasvatī), dol op de rāsa-dans (rāsa-priyā), het meisje dat Heer Kṛṣṇa nadert in de rāsa-dans (rāsa-gamyā), en de overheersende Godheid van de rāsa-dans (rāsādhiṣṭhātṛ-devatā).

Tekst 37

rasikā rasikānandā
svayam rāseśvarī parā
rāsa-maṇḍala-madhyasthā
rāsa-maṇḍala-śobhitā
रसिका रसिकानन्दा
स्वयम् रासेश्वरी परा
रास-मण्डल-मध्यस्था
रास-मण्डल-शोभिता

Ze geniet van de transcendentale mellows/gemoedstoestanden (rasikā) en proeft de gelukzaligheid van de transcendentale mellows (rasikānandā). Zij is de koningin van de rāsa-dans (svayam rāseśvarī), transcendentaal (parā), het meisje dat in het midden van de rāsa-danscirkel blijft (rāsa-maṇḍala-madhyasthā), en het meisje dat de rāsa-danscirkel verfraait (rāsa- maṇḍala-śobhitā).

Tekst 38

rāsa-maṇḍala-sevyā ca
rāsa-krīḍā manoharā
puṇḍarīkākṣa-nilayā
puṇḍarīkākṣa-gehinī
रास-मण्डल-सेव्या च
रास-क्रीडा मनोहरा
पुण्डरीकाक्ष-निलया
पुण्डरीकाक्ष-गेहिनी

Ze wordt bediend in de rāsa-danskring (rāsa-maṇḍala-sevyā), en ze geniet van het tijdverdrijf van de rāsa-dans (rāsa-krīḍā). Ze is mooi (manoharā), Haar donkere ogen zijn lotusbloemen (puṇḍarīkākṣa-nilayā), en Ze is de vrouw van Kṛṣṇa met lotusogen (puṇḍarīkākṣa-gehinī).

Tekst 39

puṇḍarīkākṣa-sevyā ca
puṇḍarīkākṣa-vallabhā
sarva-jīveśvarī sarva-
jīva-vandyā parāt parā
पुण्डरीकाक्ष-सेव्या च
पुण्डरीकाक्ष-वल्लभा
सर्व-जीवेश्वरी सर्व-
जीव-वन्द्या परात् परा

Ze wordt gediend door lotusogige Kṛṣṇa (puṇḍarīkākṣa-sevyā), dierbaar aan lotusogige Kṛṣṇa (puṇḍarīkākṣa-vallabhā), de koningin van alle levende wezens (sarva-jīveśvarī), aanbeden door alle levende wezens (sarva-jīva-vandyā) , en groter dan de grootste (parāt parā).

Tekst 40

prakṛtiḥ śambhu-kāntā ca
sadāśiva-manoharā
kṣut pipāsā dayā nidrā
bhrāntiḥ śrāntiḥ kṣamākulā
प्रकृतिः शम्भु-कान्ता च
सदाशिव-मनोहरा
क्षुत् पिपासा दया निद्रा
भ्रान्तिः श्रान्तिः क्षमाकुला

Ze is de godin van de materiële natuur (prakṛti) en de mooie vrouw van Heer Śiva (śambhu-kāntā en sadāśiva-manoharā). Ze is honger (kṣut), dorst (pipāsā), genade (dayā), slaap (nidra), verbijstering (bhrānti), uitputting (śrānti) en geduld (kṣamākulā).

Tekst 41

vadhū-rūpā gopa-patnī
bhāratī siddha-yogīnī
satya-rūpā nitya-rūpā
nityāṅgī nitya-gehinī
वधू-रूपा गोप-पत्नी
भारती सिद्ध-योगीनी
सत्य-रूपा नित्य-रूपा
नित्याङ्गी नित्य-गेहिनी

Ze is een jong meisje (vadhū-rūpā), de vrouw van een gopa (gopa-patnī), de godin van welsprekendheid (bhāratī), en perfect in de wetenschap van yoga (siddha-yogīnī). Haar gedaante is eeuwig (satya-rūpā, nitya-rūpā en nityāṅgī), en Ze is voor eeuwig de vrouw van Heer Kṛṣṇa (nitya-gehinī).

Tekst 42

sthāna-dātrī tathā dhātrī
mahā-lakṣmīḥ svayam-prabhā
sindhu-kanyā sthāna-dātrī
dvārakā-vāsinī tathā
स्थान-दात्री तथा धात्री
महा-लक्ष्मीः स्वयम्-प्रभा
सिन्धु-कन्या स्थान-दात्री
द्वारका-वासिनी तथा

Ze geeft Haar toegewijden hun huizen (sthāna-dātrī). Zij is de moeder (dhātrī), godin Mahā-Lakṣmī (mahā-lakṣmī), zelf-stralend (svayam-prabhā), de dochter van de melkoceaan (sindhu-kanyā), en zij die in Dvārakā (dvārakā-vāsinī) ​​woont .

Tekst 43

buddhiḥ sthitiḥ sthāna-rūpā
sarva-kāraṇa-kāraṇā
bhakti-priyā bhakti-gamyā
bhaktānanda-pradāyinī
बुद्धिः स्थितिः स्थान-रूपा
सर्व-कारण-कारणा
भक्ति-प्रिया भक्ति-गम्या
भक्तानन्द-प्रदायिनी

Ze is intelligentie (buddhi), standvastigheid (sthiti en sthāna-rūpā), de oorzaak van alle oorzaken (sarva-kāraṇa-kāraṇā), dol op het dienen van Heer Kṛṣṇa (bhakti-priyā), benaderd door toegewijde dienst (bhakti-gamyā), en de schenker van gelukzaligheid aan de toegewijden (bhaktānanda-pradāyinī).

Tekst 44

bhakta-kalpa-drumātītā
tathātīta-guṇā tathā
mano-‘dhiṣṭhātṛ-devī ca
kṛṣṇa-prema-parāyaṇā
भक्त-कल्प-द्रुमातीता
तथातीत-गुणा तथा
मनो-ऽधिष्ठातृ-देवी च
कृष्ण-प्रेम-परायणा

Ze is meer dan een kalpa-vṛkṣa-boom voor de toegewijden (bhakta-kalpa-drumātītā), de bezitter van de grootste transcendentale deugden (atīta-guṇā), de overheersende Godheid van het hart (mano-‘dhiṣṭhātṛ-devī), en de meisje helemaal verliefd op Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-prema-parāyaṇā).

Tekst 45

nirāmayā saumya-dātrī
tathā madana-mohinī
ekānaṁśā śivā kṣemā
durgā durgati-nāśinī
निरामया सौम्य-दात्री
तथा मदन-मोहिनी
एकानंशा शिवा क्षेमा
दुर्गा दुर्गति-नाशिनी

Ze is vrij van alle ziekten (nirāmayā), de zachtaardigste, vriendelijkste en meest genereuze (saumya-dātrī), charmanter dan Kāmadeva (madana-mohinī), één zonder tweede (ekā en anaṁśā), de vrouw van Heer Śiva ( śivā en durgā), geluk en voorspoed gepersonifieerd (kṣemā), en de persoon die alle rampen vernietigt (durgati-nāśinī).

Tekst 46

īśvarī sarva-vandyā ca
gopanīyā śubhaṅkarī
pālinī sarva-bhūtānāṁ
tathā kāmāṅga-hāriṇī
ईश्वरी सर्व-वन्द्या च
गोपनीया शुभङ्करी
पालिनी सर्व-भूतानां
तथा कामाङ्ग-हारिणी

Zij is de allerhoogste beheerser (īśvarī), aanbeden door iedereen (sarva-vandyā), teruggetrokken (gopanīyā), de schenker van voorspoed (śubhaṅkarī), de beschermster van alle levende wezens (pālinī sarva-bhūtānām), en de vrouw van Heer Śiva die Kāmadeva’s lichaam vernietigde (kāmāṅga-hāriṇī).

Tekst 47

sadyo-mukti-pradā devī
veda-sārā parāt parā
himālaya-sutā sarvā
pārvatī girijā satī
सद्यो-मुक्ति-प्रदा देवी
वेद-सारा परात् परा
हिमालय-सुता सर्वा
पार्वती गिरिजा सती

Zij is de persoon die snel bevrijding geeft (sadyo-mukti-pradā), de godin (devī), de essentie van de Veda’s (veda-sārā) , groter dan de grootste (parāt parā), en godin Pārvatī (himālaya-sutā, sarvā, pārvatī, girijā en satī).

Tekst 48

dakṣa-kanyā deva-mātā
manda-lajjā hares tanuḥ
vṛndāraṇya-priyā vṛndā
vṛndāvana-vilāsinī
दक्ष-कन्या देव-माता
मन्द-लज्जा हरेस् तनुः
वृन्दारण्य-प्रिया वृन्दा
वृन्दावन-विलासिनी

Ze is Dakṣa’s dochter (dakṣa-kanyā), de moeder van de halfgoden (deva-mātā), stoutmoedig (manda-lajjā), Heer Hari’s eigen transcendentale vorm (hares tanuḥ), dol op Vṛndāvana (vṛndāraṇya-priyā), godin Vṛndā (vṛndā ), en het meisje dat van spel en vermaak houdt in Vṛndāvana (vṛndāvana-vilāsinī).

Tekst 49

vilāsinī vaiṣṇavī ca
brahmaloka-pratiṣṭhitā
rukmiṇī revatī satya-
bhāmā jāmbavatī tathā
विलासिनी वैष्णवी च
ब्रह्मलोक-प्रतिष्ठिता
रुक्मिणी रेवती सत्य-
भामा जाम्बवती तथा

Ze is speels (vilāsinī), Heer Viṣṇu’s metgezelin (vaiṣṇavī), de overheersende godin van de spirituele wereld (brahmaloka-pratiṣṭhitā), Rukmiṇī (rukmiṇī), Revatī (revatī), Satyabhāmā (satyabhāmā) en Jāmbavatī (jāmbavatī).

Tekst 50

sulakṣmaṇā mitravindā
kālindī jahnu-kanykā
paripūrṇā pūrṇatarā
tathā haimavatī gatiḥ
सुलक्ष्मणा मित्रविन्दा
कालिन्दी जह्नु-कन्य्का
परिपूर्णा पूर्णतरा
तथा हैमवती गतिः

Ze is Sulakṣmaṇā (sulakṣmaṇā), Mitravindā (mitravindā), Kālindī (kālindī), Jāhnavī (jahnu-kanykā), de meest perfecte (paripūrṇā en pūrṇatarā), godin Pārvatī (haimavatī), en het hoogste doel van het leven (gati).

Tekst 51

apūrvā brahma-rūpā ca
brahmāṇḍa-paripālinī
brahmāṇḍa-bhāṇḍa-madbyasthā
brahmāṇḍa-bhāṇḍa-rūpiṇī
अपूर्वा ब्रह्म-रूपा च
ब्रह्माण्ड-परिपालिनी
ब्रह्माण्ड-भाण्ड-मद्ब्यस्था
ब्रह्माण्ड-भाण्ड-रूपिणी

Ze is ongekend (apūrvā), spiritueel (brahma-rūpā), de beschermster van het universum (brahmāṇḍa-paripālinī), de godin die het materiële universum binnengaat (brahmāṇḍa-

bhāṇḍa-madbyasthā), de godin die Zelf het materiële universum is (brahmāṇḍa-bhāṇḍa-rūpiṇī).

Tekst 52

aṇḍa-rūpāṇḍa-madhyasthā
tathāṇḍa-paripālinī
aṇḍa-bāhyāṇḍa-samhartrī
śiva-brahma-hari-priyā
अण्ड-रूपाण्ड-मध्यस्था
तथाण्ड-परिपालिनी
अण्ड-बाह्याण्ड-सम्हर्त्री
शिव-ब्रह्म-हरि-प्रिया

Zij is de godin die het materiële universum is (aṇḍa-rūpā), de godin die het materiële universum is binnengegaan (aṇḍa-madhyasthā), de beschermster van het materiële universum (aṇḍa-paripālinī), de godin die zich voorbij het materiële universum bevindt ( aṇḍa-bāhyā), de vernietiger van het materiële universum (aṇḍa-samhartrī), en zij die Śiva, Brahmā en Viṣṇu (śiva-brahma-hari-priyā) dierbaar is.

Tekst 53

mahā-viṣṇu-priyā
kalpa-vṛkṣa-rūpā nirantarā
sāra-bhūtā sthirā gaurī
gaurāṅgī śaśi-śekharā
महा-विष्णु-प्रिया
कल्प-वृक्ष-रूपा निरन्तरा
सार-भूता स्थिरा गौरी
गौराङ्गी शशि-शेखरा

Ze is de geliefde van Heer Mahā-Viṣṇu (mahā-viṣṇu-priyā), een kalpa-vṛkṣa-boom (kalpa-vṛkṣa-rūpā), eeuwig (nirantarā en sthirā), de beste (sāra-bhūtā), schoon (gaurī en gaurāṅgī), en Heer Śiva’s vrouw (śaśi-śekharā).

Tekst 54

śveta-campaka-varṇābhā
śaśi-koṭi-sama-prabhā
mālatī-mālya-bhūṣāḍhyā
mālatī-mālya-dhāriṇī
श्वेत-चम्पक-वर्णाभा
शशि-कोटि-सम-प्रभा
मालती-माल्य-भूषाढ्या
मालती-माल्य-धारिणी

Ze is mooi als een śveta campaka-bloem (śveta-campaka-varṇābhā), schitterend als miljoenen manen (śaśi-koṭi-sama-prabhā), en versierd met jasmijnslingers (mālatī-mālya-bhūṣāḍhyā en mālatī-mālya-dhāriṇī).

Tekst 55

kṛṣṇa-stutā kṛṣṇa-kāntā
vṛndāvana-vilāsinī
tulasy-adhiṣṭhātṛ-devī
saṁsārārṇava-pāra-dā
कृष्ण-स्तुता कृष्ण-कान्ता
वृन्दावन-विलासिनी
तुलस्य्-अधिष्ठातृ-देवी
संसारार्णव-पार-दा

Ze wordt geprezen door Kṛṣṇa (kṛṣṇa-stutā) en geliefd door Kṛṣṇa (kṛṣṇa-kāntā). Ze geniet van spel en vermaak in Vṛndāvana (vṛndāvana-vilāsinī). Zij is de godin Tulasī (tulasy-adhiṣṭhātṛ-devī). Ze draagt een persoon naar de verder gelegen kust van de oceaan van geboorte en dood (saṁsārārṇava-pāra-dā).

Tekst 56

sāradāhāradāmbhodā
yasodā gopa-nandinī
atīta-gamanā gaurī
parānugraha-kāriṇī
सारदाहारदाम्भोदा
यसोदा गोप-नन्दिनी
अतीत-गमना गौरी
परानुग्रह-कारिणी

Ze geeft wat het beste is (sāradā). Ze geeft eten (āhāradā). Ze geeft water (ambhodā). Ze geeft roem (yaśodā). Ze is de dochter van een gopa (gopa-nandinī), zeer gracieus (atīta-gamanā), eerlijk (gaurī) en aardig voor anderen (parānugraha-kāriṇī).

Tekst 57

karuṇārṇava-sampurṇā
karuṇārṇava-dhāriṇī
mādhavī mādhava-mano-
hāriṇī śyāma-vallabhā
करुणार्णव-सम्पुर्णा
करुणार्णव-धारिणी
माधवी माधव-मनो-
हारिणी श्याम-वल्लभा

Ze is een overstromende oceaan van genade (karuṇārṇava-sampurṇā en karuṇārṇava-dhāriṇī). Ze is de geliefde van Heer Kṛṣṇa (mādhavī en śyāma-vallabhā), en ze betovert het hart van Heer Kṛṣṇa (mādhava-mano-hāriṇī).

Tekst 58

andhakāra-bhaya-dhvastā
maṅgalyā maṅgala-pradā
śrī-garbhā śrī-pradā śrīśā
śrī-nivāsācyutapriyā
अन्धकार-भय-ध्वस्ता
मङ्गल्या मङ्गल-प्रदा
श्री-गर्भा श्री-प्रदा श्रीशा
श्री-निवासाच्युतप्रिया

Ze verwijdert de angst voor duisternis (andhakāra-bhaya-dhvastā). Ze is gunstig (maṅgalyā), de schenker van voorspoed (maṅgala-pradā), de moeder van alle schoonheid (śrī-garbhā), de schenker van schoonheid (śrī-pradā), de koningin van schoonheid (śrīśā), de verblijfplaats van schoonheid (śrī-nivāsā), en de geliefde van de onfeilbare Allerhoogste Persoonlijkheid Gods (acyutapriyā).

Tekst 59

śrī-rūpā śrī-harā śrīdā
śrī-kāmā śrī-svarūpiṇī
śrīdāmānanda-dātrī ca
śrīdāmeśvara-vallabhā
श्री-रूपा श्री-हरा श्रीदा
श्री-कामा श्री-स्वरूपिणी
श्रीदामानन्द-दात्री च
श्रीदामेश्वर-वल्लभा

Zij is de vorm van schoonheid (śrī-rūpā en śrī-svarūpiṇī), de verwijderaar van schoonheid (śrī-harā), de schenker van schoonheid (śrīdā), het verlangen naar schoonheid (śrī-kāmā), de schenker van gelukzaligheid aan Śrīdāmā (śrīdāmānanda-dātrī), en dierbaar voor Śrīdāmā’s meester (śrīdāmeśvara-vallabhā).

Tekst 60

śrī-nitambā śrī-gaṇeśā
śrī-svarūpāśritā śrutiḥ
śrī-kriyā-rūpiṇī śrīlā
śrī-kṛṣṇa-bhajanānvitā
श्री-नितम्बा श्री-गणेशा
श्री-स्वरूपाश्रिता श्रुतिः
श्री-क्रिया-रूपिणी श्रीला
श्री-कृष्ण-भजनान्विता

Ze heeft mooie heupen (śrī-nitamba). Zij is de mooie koningin van de gopī’s (śrī-gaṇeśā). Ze is mooi (śrī-svarūpāśritā en śrīlā). Zij is de Veda’s (śruti) en de activiteiten van toegewijde dienst (śrī-kriyā-rūpiṇī). Ze aanbidt toegewijd Śrī Kṛṣṇa (śrī-kṛṣṇa-bhajanānvitā).

Tekst 61

śrī-rādhā śrīmatī śreṣṭhā
śreṣṭha-rūpā śruti-priyā
yogeśā yoga-mātā ca
yogātitā yuga-priyā
श्री-राधा श्रीमती श्रेष्ठा
श्रेष्ठ-रूपा श्रुति-प्रिया
योगेशा योग-माता च
योगातिता युग-प्रिया

Ze aanbidt Heer Kṛṣṇa (śrī-rādhā). Ze is mooi (śrīmatī). Zij is de beste (śreṣṭhā en śreṣṭha-rūpā). Ze is dierbaar voor de Veda’s (śruti-priyā), de koningin van yoga (yogeśā), de moeder van yoga (yoga-mātā), voorbij yoga (yogātitā), en dierbaar voor de twee goddelijke personen (yuga-priyā).

Tekst 62

yoga-priyā yoga-gamyā
yoginī-gaṇa-vanditā
javā-kusuma-saṅkāsā
dāḍ_imī-kusumopamā
योग-प्रिया योग-गम्या
योगिनी-गण-वन्दिता
जवा-कुसुम-सङ्कासा
दाड्इमी-कुसुमोपमा

Ze is dierbaar voor yoga (yoga-priyā), benaderd door yoga (yoga-gamyā), aanbeden door de yoginī’s (yoginī-gaṇa-vanditā), glorieus als een roos (javā-kusuma-saṅkāsā), en glorieus als een granaatappel ( dāḍ_imī-kusumopamā).

Tekst 63

nīlāmbaradharā dhīrā
dhairya-rūpa-dharā dhṛitiḥ
ratna-siṁhāsana-sthā ca
ratna-kuṇḍala-bhūṣitā
नीलाम्बरधरा धीरा
धैर्य-रूप-धरा धृइतिः
रत्न-सिंहासन-स्था च
रत्न-कुण्डल-भूषिता

Ze draagt ​​blauwe kleding (nīlāmbara-dharā). Ze is heel nuchter en serieus (dhīrā en dhairya-rūpa-dharā). Ze is ernst (dhṛiti). Ze zit op een juwelentroon (ratna-siṁhāsana-sthā) en Ze is versierd met juwelenoorbellen (ratna-kuṇḍala-bhūṣitā).

Tekst 64

ratnālaṅkāra-samyuktā
ratna-mālya-dharā parā
ratnendra-sāra-hārāḍhyā
ratna-mālā-vibhūṣitā
रत्नालङ्कार-सम्युक्ता
रत्न-माल्य-धरा परा
रत्नेन्द्र-सार-हाराढ्या
रत्न-माला-विभूषिता

Ze draagt ​​sieraden met juwelen (ratnālaṅkāra-samyuktā), een ketting van juwelen (ratna-mālya-dharā en ratna-mālā-vibhūṣitā), en een ketting van de koningen van juwelen (ratnendra-sāra-hārāḍhyā). Ze is transcendentaal (parā).

Tekst 65

indranīla-maṇi-nyasta-
pāda-padma-śubhā śuciḥ
kārttikī paurṇamāsī ca
amāvasyā bhayāpahā
इन्द्रनील-मणि-न्यस्त-
पाद-पद्म-शुभा शुचिः
कार्त्तिकी पौर्णमासी च
अमावस्या भयापहा

Haar lotusvoeten zijn prachtig met saffieren ornamenten (indranīla-maṇi-nyasta-pāda-padma-śubhā) en Ze is mooi (śuci). Zij is de maand van Kārttika (kārttikī), de dag van de volle maan (paurṇamāsī), de dag van de nieuwe maan (amāvasyā) en de verwijderaar van angsten (bhayāpahā).

Tekst 66

govinda-rāja-gṛhinī
govinda-gaṇa-pūjitā
vaikuṇṭha-nātha-gṛhiṇī
vaikuṇṭha-paramālayā
गोविन्द-राज-गृहिनी
गोविन्द-गण-पूजिता
वैकुण्ठ-नाथ-गृहिणी
वैकुण्ठ-परमालया

Ze is de koningin van Heer Govinda (govinda-rāja-gṛhinī) en ze wordt aanbeden door de toegewijden van Heer Govinda (govinda-gaṇa-pūjitā). Zij is de koningin van Vaikuṇṭha’s koning (vaikuṇṭha-nātha-gṛhiṇī) en zij woont in de allerhoogste verblijfplaats van Vaikuṇṭha (vaikuṇṭha-paramālayā).

Tekst 67

vaikuṇṭhadeva-devāḍhyā
tathā vaikuṇṭha-sundarī
mahālasā vedavatī
sītā sādhvī pati-vratā
वैकुण्ठदेव-देवाढ्या
तथा वैकुण्ठ-सुन्दरी
महालसा वेदवती
सीता साध्वी पति-व्रता

Ze is glorieus in het gezelschap van Vaikuṇṭha’s opperste koning (vaikuṇṭha-deva-devāḍhyā) en Ze is de mooie godin van Vaikuṇṭha (vaikuṇṭha-sundari). Ze is loom (mahālasā), wijs (vedavatī), heilig (sādhvī) en toegewijd aan Haar Heer (pativratā). Ze is de godin Sītā (sītā).

Tekst 68

anna-pūrṇā sadānanda-
rūpā kaivalya-sundarī
kaivalya-dāyinī śreṣṭhā
gopīnātha-manoharā
अन्न-पूर्णा सदानन्द-
रूपा कैवल्य-सुन्दरी
कैवल्य-दायिनी श्रेष्ठा
गोपीनाथ-मनोहरा

Ze is de godin Durgā (anna-pūrṇā). Haar gedaante is vol eeuwige gelukzaligheid (sadānanda-rūpā). Ze is de mooiste (kaivalya-sundarī), de gever van bevrijding (kaivalya-dāyinī), de beste (śreṣṭhā), en het meisje dat Heer Gopīnātha’s hart betovert (gopīnātha-manoharā).

Tekst 69

gopīnātheśvarī caṇḍī
nāyikā-nayanānvitā
nāyikā nāyaka-prītā
nāyakānanda-rūpiṇī
गोपीनाथेश्वरी चण्डी
नायिका-नयनान्विता
नायिका नायक-प्रीता
नायकानन्द-रूपिणी

Ze is de koningin van Heer Gopīnātha (gopīnātheśvarī). Ze is gepassioneerd (caṇḍī). Ze heeft de ogen van een mooie heldin (nāyikā-nayanānvitā). Ze is een mooie heldin (nayika). Ze is de held Kṛṣṇa (nāyaka-prītā) dierbaar. Ze verrukt de held Kṛṣṇa (nāyakānanda-rūpiṇī).

Tekst 70

śeṣā śeṣavatī śeṣa-
rūpiṇī jagad-ambikā
gopāla-pālikā māyā
jāyānandapradā tathā
शेषा शेषवती शेष-
रूपिणी जगद्-अम्बिका
गोपाल-पालिका माया
जायानन्दप्रदा तथा

Ze leunt op Heer Śeṣa (śeṣā, śeṣavatī en śeṣa-rūpiṇī). Zij is de moeder van het universum (jagad-ambikā), de beschermster van de koeherders (gopāla-pālikā), het bedrieglijke vermogen van de Heer (māyā), en zij die de gelukzaligheid van de overwinning schenkt (jāyānandapradā).

Tekst 71

kumārī yauvanānandā
yuvatī gopa-sundarī
gopa-mātā jānakī ca
janakānanda-kāriṇī
कुमारी यौवनानन्दा
युवती गोप-सुन्दरी
गोप-माता जानकी च
जनकानन्द-कारिणी

Ze is een jong meisje (kumārī en yuvatī), vervuld van de gelukzaligheid van jeugdigheid (yauvanānandā), een mooie gopī (gopa-sundari), de moeder van de gopa’s (gopa-mātā), de dochter van koning Janaka (jānakī), en het meisje dat gelukzaligheid schenkt aan koning Janaka (janakānanda-kāriṇī).

Tekst 72

kailāsa-vāsinī rambhā
vairāgyākula-dīpikā
kamalā-kānta-gṛhinī
kamalā kamalālayā
कैलास-वासिनी रम्भा
वैराग्याकुल-दीपिका
कमला-कान्त-गृहिनी
कमला कमलालया

Zij is de godin die op de berg Kailāsa (kailāsa-vāsinī) ​​woont. Zij is de apsara Rambhā (rambhā). Ze is een gloeiende lamp van verzaking (vairāgyākula-dīpikā). Zij is de vrouw van Heer Nārāyaṇa (kamalā-kānta-gṛhinī). Zij is de godin van het geluk (kamalā) en de verblijfplaats waar de godin van het geluk woont (kamalālayā).

Tekst 73

trailokya-mātā jagatām
adhiṣṭhātrī priyāmbikā
hara-kāntā hara-ratā
harānanda-pradāyinī
त्रैलोक्य-माता जगताम्
अधिष्ठात्री प्रियाम्बिका
हर-कान्ता हर-रता
हरानन्द-प्रदायिनी

Zij is de moeder van de drie werelden (trailokya-mātā), de overheersende Godheid van de universa (jagatām adhiṣṭhātrī), de geliefde (priyā), de moeder (ambikā), de geliefde van Heer Śiva (hara-kāntā en hara-ratā ), en Zij die gelukzaligheid schenkt aan Heer Śiva (harānanda-pradāyinī).

Tekst 74

hara-patnī hara-prīta
hara-tośaṇa-tatparā
hareśvarī rāma-ratā
rāmā rāmeśvarī ramā
हर-पत्नी हर-प्रीत
हर-तोशण-तत्परा
हरेश्वरी राम-रता
रामा रामेश्वरी रमा

Ze is Heer Śiva’s vrouw (hara-patnī), Heer Śiva’s geliefde (hara-prītā), toegewijd aan het behagen van Heer Śiva (hara-tośaṇa-tatparā), Heer Śiva’s koningin (hareśvarī), Heer Rāma’s geliefde (rāma-ratā en rāmā) , en Heer Rāma’s koningin (rāmeśvarī).

Tekst 75

śyāmalā citra-lekhā ca
tathā bhuvana-mohinī
su-gopī gopa-vanitā
gopa-rājya-pradā śubhā
श्यामला चित्र-लेखा च
तथा भुवन-मोहिनी
सु-गोपी गोप-वनिता
गोप-राज्य-प्रदा शुभा

Ze is de geliefde van Heer Kṛṣṇa (śyāmalā), wonderbaarlijk mooi (citra-lekhā), de tovenares van de drie werelden (bhuvana-mohinī), een mooie gopī (su-gopī en gopa-vanitā), zij die een koninkrijk geeft aan de gopa’s (gopa-rājya-pradā), en mooi (śubhā).

Tekst 76

aṅgāvapūrṇā māheyī
matsya-rāja-sutā satī
kaumārī nārasiṁhī ca
vārāhī nava-durgikā
अङ्गावपूर्णा माहेयी
मत्स्य-राज-सुता सती
कौमारी नारसिंही च
वाराही नव-दुर्गिका

Ze is mooi (aṅgāvapūrṇā), de koningin van de aarde (māheyī), de dochter van Matsyarāja (matsya-rāja-sutā), heilig (satī), een jong meisje (kaumārī), Heer Nṛsiṁha’s geliefde godin van het geluk (nārasiṁhī), Heer Varāha’s geliefde (vārāhī), en de moeder van de negen Durgā’s (nava-durgikā).

Tekst 77

cañcalā cañcalāmodā
nārī bhuvana-sundarī
dakṣa-yajña-harā dākṣī
dakṣa-kanyā su-locanā
चञ्चला चञ्चलामोदा
नारी भुवन-सुन्दरी
दक्ष-यज्ञ-हरा दाक्षी
दक्ष-कन्या सु-लोचना

Ze is wispelturig (cañcalā en cañcalāmodā), lijkt een menselijk meisje (nārī), is het mooiste meisje ter wereld (bhuvana-sundari), stopte Dakṣa’s yajña (dakṣa-yajña-harā), is Dakṣa’s dochter (dākṣī en dakṣa-kanyā), en heeft mooie ogen (su-locanā).

Tekst 78

rati-rūpā rati-prītā
rati-śreṣṭhā rati-pradā
ratir lakṣmaṇa-geha-sthā
virajā bhuvaneśvarī
रति-रूपा रति-प्रीता
रति-श्रेष्ठा रति-प्रदा
रतिर् लक्ष्मण-गेह-स्था
विरजा भुवनेश्वरी

Ze is mooi (rati-rūpā), verrukkelijk (rati-prītā en rati-pradā), het heerlijkste (rati-śreṣṭhā) geluk (rati), de godin die in het huis van Lakṣmaṇa verblijft (lakṣmaṇa-geha-sthā), vrij van de wereld van de materie (virajā), en de koningin die de werelden regeert (bhuvaneśvarī).

Tekst 79

śaṅkhāspadā harer jāyā
jāmātṛ-kula-vanditā
bakulā bakulāmoda-
dhāriṇī yamunā jayā
शङ्खास्पदा हरेर् जाया
जामातृ-कुल-वन्दिता
बकुला बकुलामोद-
धारिणी यमुना जया

Ze heeft talloze transcendentale verblijfplaatsen (śaṅkhāspadā). Zij is de vrouw van Heer Hari (harer jaya). Ze wordt aanbeden door Haar schoonfamilie (jāmātṛ-kula-vanditā). Ze is mooi als een bakulabloem (bakulā) en geurig als een bakulabloem (bakulāmoda-dhāriṇī). Zij is de Yamunā-rivier (yamunā) en de godin van de overwinning (jayā).

Tekst 80

vijayā jaya-patnī ca
yamalārjuna-bhañjinī
vakreśvarī vakra-rūpā
vakra-vīkṣaṇa-vīkṣitā
विजया जय-पत्नी च
यमलार्जुन-भञ्जिनी
वक्रेश्वरी वक्र-रूपा
वक्र-वीक्षण-वीक्षिता

Zij is de godin van de overwinning (vijayā), de vrouw van de Heer van de overwinning (jaya-patnī), de geliefde van Hij die de yamalārjuna-bomen brak (yamalārjuna-bhañjinī), de koningin van de kromme en bedrieglijke (vakreśvarī), bevallig (vakra-rūpā), en een meisje dat bedreven is in scheve blikken (vakra-vīkṣaṇa-vīkṣitā).

Tekst 81

aparājitā jagannāthā
jagannātheśvarī yatiḥ
khecarī khecara-sutā
khecaratva-pradāyinī
अपराजिता जगन्नाथा
जगन्नाथेश्वरी यतिः
खेचरी खेचर-सुता
खेचरत्व-प्रदायिनी

Ze is onoverwinnelijk (aparājitā), de koningin van de universa (jagannāthā), zij die de koning van de universa controleert (jagannātheśvarī), verzaakt (yati), een godin die in het ce lestial werelden (khecarī khecara-sutā), en iemand die anderen naar de hemelse werelden brengt (khecaratva-pradāyinī).

Tekst 82

viṣṇu-vakṣaḥ-sthala-sthā ca
viṣṇu-bhāvana-tatparā
candra-koṭi-sugātrī
ca candrānana-manoharī
विष्णु-वक्षः-स्थल-स्था च
विष्णु-भावन-तत्परा
चन्द्र-कोटि-सुगात्री च
चन्द्रानन-मनोहरी

Ze rust op Heer Viṣṇu’s borst (viṣṇu-vakṣaḥ-sthala-sthā) en is in vervoering in meditatie op Heer Viṣṇu (viṣṇu-bhāvana-tatparā). Ze is zo mooi als miljoenen manen (candra-koṭi-sugātrī) en Haar maanachtige gezicht is erg mooi (candrānana-manoharī).

Tekst 83

sevā-sevyā śivā kṣemā
tathā kṣema-kārī vadhūḥ
yādavendra-vadhūḥ sevyā
śiva-bhaktā śivānvitā
सेवा-सेव्या शिवा क्षेमा
तथा क्षेम-कारी वधूः
यादवेन्द्र-वधूः सेव्या
शिव-भक्ता शिवान्विता

Ze moet met toewijding (sevā-sevyā) worden bediend. Ze is Heer Śiva’s geliefde (śivā). Ze is geduld (kṣemā), geduldig (kṣema-kārī), een mooi meisje (vadhū), de vrouw van de koning van Yādava’s (yādavendra-vadhū), het voorwerp van toegewijde dienst (sevyā), een grote toegewijde van Heer Śiva ( śiva-bhaktā), en Heer Śiva’s metgezel (śivānvitā).

Tekst 84

kevalā niṣphalā sūkṣmā
mahā-bhīmābhayapradā
jīmūta-rūpā jaimūtī
jitāmitra-pramodinī
केवला निष्फला सूक्ष्मा
महा-भीमाभयप्रदा
जीमूत-रूपा जैमूती
जितामित्र-प्रमोदिनी

Ze is bevrijd (kevalā), vrij van de vruchten van karma (niṣphalā), subtiel (sūkṣmā), angstaanjagend (mahā-bhīmā), de schenker van onbevreesdheid (abhayapradā), de onderhouder (jīmūta-rūpā), Heer Viṣṇu’s geliefde (jaimūtī ), en het meisje dat Heer Viṣṇu (jitāmitra-pramodin) verrukt.

Tekst 85

gopāla-vanitā nandā
kulajendra-nivāsinī
jayantī yamunāṅgī ca
yamunā-toṣa-kārinī
गोपाल-वनिता नन्दा
कुलजेन्द्र-निवासिनी
जयन्ती यमुनाङ्गी च
यमुना-तोष-कारिनी

Ze is Heer Gopāla’s geliefde (gopāla-vanitā), dierbaar voor koning Nanda (nandā), van adellijke afkomst (kulajā), de bewoner van het paleis van een koning (indra-nivāsinī), glorieus (jayantī), een meisje dat bij de Yamunā blijft (yamunāṅgī), en een meisje dat de Yamunā behaagt (yamunā-toṣa-kārinī).

Tekst 86

kali-kalmaṣa-bhaṅgā ca
kali-kalmaṣa-nāśinī
kali-kalmaṣa-rūpā ca
nityānanda-karī kṛpā
कलि-कल्मष-भङ्गा च
कलि-कल्मष-नाशिनी
कलि-कल्मष-रूपा च
नित्यानन्द-करी कृपा

Ze breekt en vernietigt de zonden van Kali-yuga (kali-kalmaṣa-bhaṅgā en kali-kalmaṣa-nāśinī). Ze is bedreven in het genieten van spel en vermaak van ruzie met Heer Kṛṣṇa (kalikalmaa-rūpā). Ze brengt Heer Kṛṣṇa eeuwige gelukzaligheid (nityānanda-karī). Ze is vriendelijkheid gepersonifieerd (kṛpā).

Tekst 87

kṛpāvatī kulavatī
kailāsācala-vāsinī
vāma-devī vāma-bhāgā
govinda-priya-kāriṇī
कृपावती कुलवती
कैलासाचल-वासिनी
वाम-देवी वाम-भागा
गोविन्द-प्रिय-कारिणी

Ze is barmhartig (kṛpāvatī), geboren in een zeer respectabele en nobele familie (kulavatī), de godin die woont op de berg Kailāsa (kailāsācala-vāsinī), mooi (vāma-devī en vāma-bhāgā), en zij die Heer Govinda verheugt ( govinda-priya-kāriṇī).

Tekst 88

nagendra-kanyā yogeśī
yoginī yoga-rūpiṇī
yoga-siddhā siddha-rūpā
siddha-kṣetra-nivāsinī
नगेन्द्र-कन्या योगेशी
योगिनी योग-रूपिणी
योग-सिद्धा सिद्ध-रूपा
सिद्ध-क्षेत्र-निवासिनी

Ze is de dochter van Nāgarāja (nagendra-kanyā), de koningin van yoga (yogeśī) een uitvoerder van yoga (yoginī), yoga gepersonifieerd (yoga-rūpiṇī), de perfectie van yoga (yoga-siddhā), de perfectie van yoga gepersonifieerd (siddha-rūpā), en zij die op een heilige plaats verblijft (siddha-kṣetra-nivāsinī).

Tekst 89

kṣetrādhiṣṭhātṛ-rūpā ca
kṣetrātītā kula-pradā
keśavānanda-dātrī ca
keśavānanda-dāyinī
क्षेत्राधिष्ठातृ-रूपा च
क्षेत्रातीता कुल-प्रदा
केशवानन्द-दात्री च
केशवानन्द-दायिनी

Zij is de overheersende Godheid van heilige plaatsen (kṣetrādhiṣṭhātṛ-rūpā), voorbij alle plaatsen in deze wereld (kṣetrātītā), geboren in een adellijke familie (kula-pradā), en de schenker van geluk aan Heer Keśava (keśavānanda-dātrī en keśavānanda- dāyinī).

Tekst 90

keśavā keśava-prītā
keśavī keśava-priyā
rāsa-krīḍā-karī rāsa-
vāsinī rāsa-sundarī
केशवा केशव-प्रीता
केशवी केशव-प्रिया
रास-क्रीडा-करी रास-
वासिनी रास-सुन्दरी

Ze is de geliefde van Heer Keśava (keśavā, keśava-prītā, keśavī en keśava-priyā), de genieter van het rāsa-dansspel (rāsa-krīḍā-karī), het meisje dat in de rāsa-dansarena blijft (rāsa-vāsinī ), en het mooie meisje van de rāsa-dans (rāsa-sundari).

Tekst 91

gokulānvita-dehā ca
gokulatva-pradāyinī
lavaṅga-nāmnī nāraṅgī
nāraṅga-kula-maṇḍanā
गोकुलान्वित-देहा च
गोकुलत्व-प्रदायिनी
लवङ्ग-नाम्नी नारङ्गी
नारङ्ग-कुल-मण्डना

Ze verblijft in Gokula (gokulānvita-dehā), geeft haar intrek in Gokula aan anderen (gokulatva-pradāyinī), heeft een naam die mooi is als een lavaṅgha-bloem (lavaṅga-nāmnī), is verliefd (nāraṅgī) en is de transcendentale versiering van verliefde Kṛṣṇa (nāraṅga-kula-maṇḍanā).

Tekst 92

elā-lavaṅga-karpūra-
mukha-vāsa-mukhānvitā
mukhyā mukhya-pradā mukhya-
rūpā mukhya-nivāsinī
एला-लवङ्ग-कर्पूर-
मुख-वास-मुखान्विता
मुख्या मुख्य-प्रदा मुख्य-
रूपा मुख्य-निवासिनी

Ze is gezalfd met elā, lavaṅga, karpūra en vele andere geuren (elā-lavaṅga-karpūra-mukha-vāsa-mukhānvitā), is de meest verheven van alle jonge meisjes (mukhyā), geeft het meest waardevolle (mukhya-pradā), heeft de mooiste vorm (mukhya-rūpā), en leeft in de beste verblijfplaats (mukhya-nivasinī).

Tekst 93

nārāyaṇī kripātītā
karuṇāmaya-kāriṇī
kāruṇyā karuṇā karṇā
gokarṇā nāga-karṇikā
नारायणी क्रिपातीता
करुणामय-कारिणी
कारुण्या करुणा कर्णा
गोकर्णा नाग-कर्णिका

Ze is de geliefde van Heer Nārāyaṇa (nārāyaṇī). Ze is uiterst barmhartig (kṛpātītā, karuṇāmaya-kāriṇī, kāruṇyā en karuṇā). Zij is de heilige plaats Gokarṇa (gokarṇā), Karṇa (karṇā) en Nāga-karṇikā (nāga-karṇikā).

Tekst 94

sarpiṇī kaulinī kṣetra-
vāsinī jagad-anvayā
jaṭilā kuṭilā nīlā
nīlāmbaradharā śubhā
सर्पिणी कौलिनी क्षेत्र-
वासिनी जगद्-अन्वया
जटिला कुटिला नीला
नीलाम्बरधरा शुभा

Ze is gracieus (sarpiṇī), geboren in een adellijke familie (kaulinī), een inwoner van heilige plaatsen (kṣetra-vāsinī), de moeder van de universa (jagad-anvayā), een asceet (jaṭilā), krom (kuṭilā), mooi (nīlā en śubhā), en gekleed in blauwe kleding (nīlāmbaradharā).

Tekst 95

nīlāmbara-vidhātrī ca
nīlakaṇṭha-priyā tathā
bhaginī bhāginī bhogyā
kṛṣṇa-bhogyā bhageśvarī
नीलाम्बर-विधात्री च
नीलकण्ठ-प्रिया तथा
भगिनी भागिनी भोग्या
कृष्ण-भोग्या भगेश्वरी

Ze is gekleed in blauwe kledingstukken (nīlāmbara-vidhātrī). Ze is de geliefde van Heer Śiva (nīlakaṇṭha-priyā). Ze is mooi (bhaginī, bhāginī en bhogyā), Heer Kṛṣṇa’s geluk (kṛṣṇa-bhogyā) en de koningin van transcendentale weelde (bhageśvarī).

Tekst 96

baleśvarī balārādhyā
kāntā kānta-nitambinī
nitambinī rūpavatī
yuvatī kṛṣṇa-pīvarī
बलेश्वरी बलाराध्या
कान्ता कान्त-नितम्बिनी
नितम्बिनी रूपवती
युवती कृष्ण-पीवरी

Ze is Heer Balarāma’s koningin (baleśvarī), aanbeden door Heer Balarāma (balārādhyā), mooi (kāntā en rūpavatī), een meisje met mooie heupen (kānta-nitambinī nitambinī), jeugdig (yuvatī), en Heer Kṛṣṇa’s geliefde (kṛṣṇa-pīvarī) .

Tekst 97

vibhāvarī vetravatī
saṅkaṭā kuṭilālakā
nārāyaṇa-priyā śalilā
sṛkkaṇī-parimohitā
विभावरी वेत्रवती
सङ्कटा कुटिलालका
नारायण-प्रिया शलिला
सृक्कणी-परिमोहिता

Ze is verliefd (vibhāvarī). Ze houdt een stok (vetravatī) vast. Ze is slank (saṅkaṭā). Haar haar is gekruld (kuṭilālakā). Ze is de geliefde van Heer Nārāyaṇa (nārāyaṇa-priyā). Ze woont op een heuvel (śalilā). Met de bewegingen van Haar mond betovert Ze Heer Kṛṣṇa (sṛkkaṇī-parimohitā).

Tekst 98

dṛk-pāta-mohitā prātar-
āśinī navanītikā
navīnā nava-nārī ca
nāraṅga-phala-śobhitā
दृक्-पात-मोहिता प्रातर्-
आशिनी नवनीतिका
नवीना नव-नारी च
नारङ्ग-फल-शोभिता

Met een blik betovert Ze Heer Kṛṣṇa (dṛk-pāta-mohitā). Ze ontbijt vroeg (prātar-āśinī) en karnt boter (navanītikā). Ze is jong (navīnā nava-nārī), en ze is prachtig als een nāraṅga-vrucht (ca nāraṅga-phala-śobhitā).

Tekst 99

haimī hema-mukhī candra-
mukhī śaśi-su-śobhanā
ardha-candra-dharā candra-
vallabhā rohiṇī tamiḥ
हैमी हेम-मुखी चन्द्र-
मुखी शशि-सु-शोभना
अर्ध-चन्द्र-धरा चन्द्र-
वल्लभा रोहिणी तमिः

Ze is schitterend als goud (haimī). Haar gezicht is goudkleurig (hema-mukhī). Haar gezicht is als de maan (candra-mukhī). Ze is mooi als de maan (śaśi-su-śobhanā), als een gracieuze halve maan (ardha-candra-dharā), dierbaar voor maanachtige Kṛṣṇa (candra-vallabhā), een mooi jong meisje (rohiṇī), en prachtig als de nacht (tami).

Tekst 100

timiṅgla-kulāmoda-
matsya-rūpāṅga-hāriṇī
kāraṇī sarva-bhūtānāṁ
kāryātītā kiśoriṇī
तिमिङ्ग्ल-कुलामोद-
मत्स्य-रूपाङ्ग-हारिणी
कारणी सर्व-भूतानां
कार्यातीता किशोरिणी

Ze werd de geliefde van Heer Matsya en verrukte de timiṅgilas (timiṅgla-kulāmoda-matsya-rūpāṅga-hāriṇī). Ze is de moeder van alle levende wezens (kāraṇī sarva-bhūtānāṁ). Ze gaat alle materiële plichten (kāryātītā) te boven. Ze is een mooi jong meisje (kiśoriṇī).

Tekst 101

kiśora-vallabhā keśa-
kārikā kāma-kārikā
kāmeśvarī kāma-kalā
kālindī-kūla-dīpikā
किशोर-वल्लभा केश-
कारिका काम-कारिका
कामेश्वरी काम-कला
कालिन्दी-कूल-दीपिका

Ze is de jeugdige geliefde van Kṛṣṇa (kiśora-vallabhā). Ze heeft prachtig haar (keśa-kārikā). Ze is gepassioneerd (kāma-kārikā), de koningin van het amoureuze spel (kāmeśvarī), expert in amoureus spel en vermaak (kāma-kalā), en de lamp die prachtig schijnt op de kust van de Yamunā (kālindī-kūla-dīpikā).

Tekst 102

kalindatanayā-tīra-
vāsinī tīra-gehinī
kādambarī-pāna-parā
kusumāmoda-dhāriṇī
कलिन्दतनया-तीर-
वासिनी तीर-गेहिनी
कादम्बरी-पान-परा
कुसुमामोद-धारिणी

Ze heeft Haar thuis gemaakt aan de kust van de Yamunā (kalindatanayā-tīra-vāsinī en tīragehinī). Ze is dol op het drinken van kādambarī-nectar (kādambarī-pāna-parā). Ze is geurig met veel bloemen (kusumāmoda-dhāriṇī).

Tekst 103

kumudā kumudānandā
kṛṣṇeśī kāma-vallabhā
tarkālī vaijayantī ca
nimba-dāḍima-rūpiṇī
कुमुदा कुमुदानन्दा
कृष्णेशी काम-वल्लभा
तर्काली वैजयन्ती च
निम्ब-दाडिम-रूपिणी

Ze is als een kumuda-bloem (kumudā). Ze is blij met de kumuda-bloemen (kumudānandā). Ze is Heer Kṛṣṇa’s koningin (kṛṣṇeśī) en gepassioneerde minnaar (kāma-vallabhā). Ze is een deskundige logicus (tarkālī). Ze is glorieus (vaijayantī). Haar vorm is als een nimba of een granaatappelboom (nimba-dāḍima-rūpiṇī).

Tekst 104

bilva-vṛkṣa-priyā kṛṣṇām-
barā bilvopama-stanī
bilvātmikā bilva-vapur
bilva-vṛkṣa-nivāsinī
बिल्व-वृक्ष-प्रिया कृष्णाम्-
बरा बिल्वोपम-स्तनी
बिल्वात्मिका बिल्व-वपुर्
बिल्व-वृक्ष-निवासिनी

Ze is dol op de bilva-boom (bilva-vṛkṣa-priyā). Ze is het kledingstuk van Heer Kṛṣṇa (kṛṣ Sambara). Haar borsten zijn als bilva-vruchten (bilvopama-stanī). Haar vorm is als een bilva-boom (bilvātmikā en bilva-vapuḥ). Ze verblijft onder een bilva-boom (bilva-vṛkṣa-nivāsinī).

Tekst 105

tulasī-toṣikā taiti-
lānanda-paritoṣikā
gaja-muktā mahā-muktā
mahā-mukti-phala-pradā
तुलसी-तोषिका तैति-
लानन्द-परितोषिका
गज-मुक्ता महा-मुक्ता
महा-मुक्ति-फल-प्रदा

Ze behaagt tulasi (tulasī-toṣikā). Ze behaagt Taitilānanda (taitilānanda-paritoṣikā). Ze is versierd met gaja-parels (gaja-muktā, mahā-muktā en mahā-mukti-phala-pradā).

Tekst 106

anaṅga-mohinī śakti-
rūpā śakti-svarūpinī
pañca-śakti-svarūpā ca
śaiśavānanda-kārinī
अनङ्ग-मोहिनी शक्ति-
रूपा शक्ति-स्वरूपिनी
पञ्च-शक्ति-स्वरूपा च
शैशवानन्द-कारिनी

Ze is charmant en gepassioneerd (anaṅga-mohinī). Zij is het transcendentale vermogen van Heer Kṛṣṇa (śakti-rūpā en śakti-svarūpinī). Ze is de personificatie van vijf transcendentale vermogens (pañca-śakti-svarūpā). Ze is vervuld van het geluk van de jeugd (śaiśavānanda-kārinī).

Tekst 107

gajendra-gāminī śyāma-
latānaṅga-latā tathā
yoṣit-śakti-svarūpā ca
yoṣid-ānanda-kāriṇī
गजेन्द्र-गामिनी श्याम-
लतानङ्ग-लता तथा
योषित्-शक्ति-स्वरूपा च
योषिद्-आनन्द-कारिणी

Ze is gracieus als een olifant (gajendra-gāminī). Ze is een bloeiende wijnstok van schoonheid (śyāma-latā) en een bloeiende wijnstok van hartstochtelijke verlangens (anaṅga-latā). Ze is de personificatie van vrouwelijke kracht (yoṣit-śakti-svarūpā) en vrouwelijke gelukzaligheid (yoṣid-ānanda-kāriṇī).

Tekst 108

prema-priyā prema-rūpā
premānanda-taraṅgiṇī
prema-hārā prema-dātrī
prema-śaktimayī tathā
प्रेम-प्रिया प्रेम-रूपा
प्रेमानन्द-तरङ्गिणी
प्रेम-हारा प्रेम-दात्री
प्रेम-शक्तिमयी तथा

Ze houdt hartstochtelijk van Heer Kṛṣṇa (prema-priyā). Zij is de vorm van alle transcendentale liefde (prema-rūpā). Ze is een oceaan gevuld met golven van transcendentale liefde (premānanda-taraṅgiṇī). Zij is de gever van transcendentale liefde (prema-hārā en prema-dātrī). Ze is vol van de kracht van transcendentale liefde (prema-śaktimayī).

Tekst 109

kṛṣṇa-premavatī dhanyā
kṛṣṇa-prema-taraṅgiṇī
prema-bhakti-pradā premā
premānanda-taraṅgiṇī
कृष्ण-प्रेमवती धन्या
कृष्ण-प्रेम-तरङ्गिणी
प्रेम-भक्ति-प्रदा प्रेमा
प्रेमानन्द-तरङ्गिणी

Ze houdt van Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-premavatī). Ze heeft geluk (dhanyā). Ze is een oceaan gevuld met golven van liefde voor Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-prema-taraṅgiṇī). Ze geeft liefdevolle toegewijde dienst (prema-bhakti-pradā). Ze is transcendentale liefde (premā). Ze is een oceaan gevuld met golven van de gelukzaligheid van transcendentale liefde (premānanda-taraṅgiṇī).

Tekst 110

prema-krīḍā-parītāṅgī
prema-bhakti-taraṅgiṇī
premārtha-dāyiṇī sarva-
śvetā nitya-taraṅgiṇī
प्रेम-क्रीडा-परीताङ्गी
प्रेम-भक्ति-तरङ्गिणी
प्रेमार्थ-दायिणी सर्व-
श्वेता नित्य-तरङ्गिणी

Haar ledematen zijn gevuld met amoureuze speelsheid (prema-krīḍā-parītāṅgī). Ze is een oceaan gevuld met golven van liefdevolle toegewijde dienst (prema-bhakti-taraṅgiṇī). Ze schenkt een grote rijkdom aan transcendentale liefde (premārtha-dāyiṇī). Ze is mooi (sarvaśvetā), en Ze is een oceaan van eeuwigheid (nitya-taraṅgiṇī).

Tekst 111

hāva-bhāvānvitā raudrā
rudrānanda-prakāśinī
kapilā śṛṅkhalā keśa-
pāśa-sambandhinī ghaṭī
हाव-भावान्विता रौद्रा
रुद्रानन्द-प्रकाशिनी
कपिला शृङ्खला केश-
पाश-सम्बन्धिनी घटी

Ze is een expert in het flirten met Heer Kṛṣṇa (hāva-bhāvānvitā). Ze is Heer Śiva’s geliefde (raudrā). Ze verrukt Heer Śiva (rudrānanda-prakāśinī). Ze is eerlijk (kapilā). Zij is de keten die Heer Kṛṣṇa (śṛṅkhalā) bindt. Ze vlecht zorgvuldig Haar haar (keśa-pāśa-sambandhinī). Ze draagt ​​een kruik (ghaṭī).

Tekst 112

kuṭīra-vāsinī dhūmrā
dhūmra-keśā jalodarī
brahmāṇḍa-gocarā brahma-
rūpiṇī bhāva-bhāvinī
कुटीर-वासिनी धूम्रा
धूम्र-केशा जलोदरी
ब्रह्माण्ड-गोचरा ब्रह्म-
रूपिणी भाव-भाविनी

Ze woont in een huisje (kuṭīra-vāsinī). Ze is de godin Durgā (dhūmrā). Haar haar is zo donker als rook (dhūmra-keśā). Ze woont in de melk-oceaan (jalodarī). Ze is afgedaald naar de materiële wereld (brahmāṇḍa-gocarā). Haar gedaante is spiritueel (brahma-rūpiṇī). Ze is vol transcendentale liefde (bhāva-bhāvinī).

Tekst 113

saṁsāra-nāśinī śaivā
śaivalānanda-dāyinī
śiśirā hema-rāgāḍbyā
megha-rūpāti-sundarī
संसार-नाशिनी शैवा
शैवलानन्द-दायिनी
शिशिरा हेम-रागाड्ब्या
मेघ-रूपाति-सुन्दरी

Ze vernietigt de cyclus van herhaalde geboorte en dood (saṁsāra-nāśinī). Ze is Heer Śiva’s geliefde (śaiva). Ze draagt ​​de aangename geur van śaivala (śaivalānanda-dāyinī). Ze is aangenaam koel (śiśirā), Haar huidskleur is goudkleurig (hema-rāgāḍbyā), Haar vorm is glorieus als een wolk (megha-rūpā), en Ze is erg mooi (ati-sundarī).

Tekst 114

manoramā vegavatī
vegāḍhyā veda-vādinī
dayānvitā dayādhārā
dayā-rūpā susevinī
मनोरमा वेगवती
वेगाढ्या वेद-वादिनी
दयान्विता दयाधारा
दया-रूपा सुसेविनी

Ze is mooi (manoramā), snel (vegavatī en vegāḍhyā), welsprekend in het spreken van de Veda’s (veda-vādinī), barmhartig (dayānvitā, dayādhārā en dayā-rūpā), en het juiste object van toegewijde dienst (susevinī).

Tekst 115

kiśora-saṅga-samsargā
gaura-candrānanā kalā
kalādhinātha-vadanā
kalānāthādhirohiṇī
किशोर-सङ्ग-सम्सर्गा
गौर-चन्द्रानना कला
कलाधिनाथ-वदना
कलानाथाधिरोहिणी

Ze ontmoet de jeugdige Kṛṣṇa (kiśora-saṅga-samsargā), Haar gezicht is een schitterende maan (gaura-candrānanā), Ze is een halve maan (kalā), Haar gezicht is een volle maan (kalādhinātha-vadanā), en Ze is glorieus als een volle maan (kalānāthādhirohiṇī).

Tekst 116

virāga-kuśalā hema-
piṅgalā hema-maṇḍanā
bhāṇḍīra-tālavana-gā
kaivartī pīvarī śukī
विराग-कुशला हेम-
पिङ्गला हेम-मण्डना
भाण्डीर-तालवन-गा
कैवर्ती पीवरी शुकी

Ze wordt verstoten (virāga-kuśalā), Haar huidskleur is goudkleurig (hema-piṅgalā), Ze is versierd met gouden ornamenten (hema-maṇḍanā), Ze gaat naar Bhāṇḍīravana en Tālavana (bhāṇḍīra-tālavana-gā), Ze vangt de vis die Śrī Kṛṣṇa is (kaivartī), Ze is een mooi jong meisje (pīvarī), en Ze is gracieus (śukī).

Tekst 117

śukadeva-guṇātītā
śukadeva-priyā sakhī
vikalotkarṣiṇī koṣā
kauṣeyāmbara-dhāriṇī
शुकदेव-गुणातीता
शुकदेव-प्रिया सखी
विकलोत्कर्षिणी कोषा
कौषेयाम्बर-धारिणी

Haar deugden zijn niet te beschrijven door Śukadeva Gosvāmī (śukadeva-guṇātītā), Ze is dierbaar voor Śukadeva Gosvāmī (śukadeva-priyā), Ze is vriendelijk (sakhī), Ze pakt de gevallenen en ongelukkigen op (vikalotkarṣiṇī), Ze is een schatkamer van transcendentale weelde (koṣā), en Ze is gekleed in elegante zijden kledingstukken (kauṣeyāmbara-dhāriṇī).

Tekst 118

koṣāvarī koṣa-rūpā
jagad-utpatti-kārikā
sṛṣṭi-sthiti-karī saṁhā-
riṇī saṁhāra-kāriṇī
कोषावरी कोष-रूपा
जगद्-उत्पत्ति-कारिका
सृष्टि-स्थिति-करी संहा-
रिणी संहार-कारिणी

Ze is een schatkamer van transcendentale weelde (koṣāvarī en koṣa-rūpā), de moeder van de universa (jagad-utpatti-kārikā), de schepper en de instandhouder van de universa (sṛṣṭi-sthiti-karī), en de vernietiger van de universa (saṁhāriṇī en saṁhārakāriṇī).

Tekst 119

keśa-śaivala-dhātrī ca
candra-gātrī su-komalā
padmāṅgarāga-samrāgā
vindhyādri-parivāsiṇī
केश-शैवल-धात्री च
चन्द्र-गात्री सु-कोमला
पद्माङ्गराग-सम्रागा
विन्ध्याद्रि-परिवासिणी

Haar haar is van donker mos (keśa-śaivala-dhātrī), en Haar ledematen zijn manen (candra-gātrī). Ze is heel zachtaardig en delicaat (su-komalā), Ze is gezalfd met lotuscosmetica (padmāṅgarāga-samrāgā), en Ze heeft een huis in de Vindhyā-heuvels (vindhyādriparivāsiṇī).

Tekst 120

vindhyālayā śyāma-sakhī
sakhī saṁsāra-rāgiṇī
bhūtā bhaviṣyā bhavyā ca
bhavya-gātrā bhavātigā
विन्ध्यालया श्याम-सखी
सखी संसार-रागिणी
भूता भविष्या भव्या च
भव्य-गात्रा भवातिगा

Ze heeft een huis in de Vindhyā-heuvels (vindhyālayā), is de intieme vriendin van Heer Kṛṣṇa (śyāma-sakhī), is vriendelijk (sakhī), houdt van de wereld (saṁsāra-rāgiṇī), bestond in het verleden (bhūtā), zal doorgaan om eeuwig in de toekomst te bestaan ​​(bhaviṣyā), en bestaat in het heden (bhavyā). Haar ledematen zijn prachtig (bhavya-gātrā), en Ze is voorbij de materiële wereld van herhaalde geboorte en dood (bhavātigā).

Tekst 121

bhava-nāśānta-kāriṇy
ākāśa-rūpā su-veśinī
rati-raṅga-parityāgā
rati-vegā rati-pradā
भव-नाशान्त-कारिण्य्
आकाश-रूपा सु-वेशिनी
रति-रङ्ग-परित्यागा
रति-वेगा रति-प्रदा

Ze maakt een einde aan de cyclus van herhaalde geboorte en dood (bhava-nāśānta-kāriṇī), Haar gedaante is spiritueel en subtiel (ākāśa-rūpā), Ze is prachtig gekleed (su-veśinī), Ze verliet de arena van amoureuze bezigheden ( rati-raṅga-parityāgā, en Ze geniet van het geluk van amoureuze bezigheden (rati-vegā en rati-pradā).

Tekst 122

tejasvinī tejo-rūpa
kaivalya-patha-dā śubhā
mukti-hetur mukti-hetu-
laṅghinī laṅghana-kṣamā
तेजस्विनी तेजो-रूप
कैवल्य-पथ-दा शुभा
मुक्ति-हेतुर् मुक्ति-हेतु-
लङ्घिनी लङ्घन-क्षमा

Ze is schitterend en krachtig (tejasvinī en tejo-rūpa), geeft het pad van bevrijding (kaivalya-patha-dā), is mooi (śubhā), is de oorzaak van bevrijding (mukti-hetur), springt over onpersoonlijke bevrijding (mukti- hetu-laṅghinī), en verdraagt ​​overtredingen (laṅghana-kṣamā).

Tekst 123

viśāla-netrā vaisālī
viśāla-kula-sambhavā
viśāla-gṛha-vāsā ca
viśāla-vadarī ratiḥ
विशाल-नेत्रा वैसाली
विशाल-कुल-सम्भवा
विशाल-गृह-वासा च
विशाल-वदरी रतिः

Ze heeft grote ogen (viśāla-netrā), komt uit een verheven familie (vaisālī, viśāla-kula-sambhavā, viśāla-gṛha-vāsā en viśāla-vadarī), en is transcendentaal geluk gepersonifieerd (rati).

Tekst 124

bhakty-atītā bhakta-gatir
bhaktikā śiva-bhakti-dā
śiva-śakti-svarūpā ca
śivārdhāṅga-vihāriṇī
भक्त्य्-अतीता भक्त-गतिर्
भक्तिका शिव-भक्ति-दा
शिव-शक्ति-स्वरूपा च
शिवार्धाङ्ग-विहारिणी

Door Haar te dienen gaat men voorbij de wereld van herhaalde geboorte en dood (bhakty-atītā), Ze is het doel van toegewijde dienst (bhakta-gati), Ze is toegewijde dienst (bhaktikā), Ze geeft gunstige toegewijde dienst (śiva-bhakti- dā), Ze is een gunstig vermogen van de Heer (śiva-śakti-svarūpā), en Ze geniet van spel en vermaak als de geliefde die het halve lichaam is van de gunstige Heer (śivārdhāṅga-vihāriṇī).

Tekst 125

śirīṣa-kusumāmodā
śirīṣa-kusumojjvalā
śirīṣa-mṛdhvī śairīṣi
śirīṣa-kusumākṛtiḥ
शिरीष-कुसुमामोदा
शिरीष-कुसुमोज्ज्वला
शिरीष-मृध्वी शैरीषि
शिरीष-कुसुमाकृतिः

Ze is geurig als een śirīṣa-bloem (śirīṣa-kusumāmodā), prachtig als een śirīṣa-bloem (śirīṣa-kusumojjvalā), zacht als een śirīṣa-bloem (śirīṣa-mṛdhvī), glorieus als een śirīṣa-bloem (śairīṣi), en mooi als een śirīṣa-bloem ( śirīṣa-kusumākṛti).

Tekst 126

vāmāṅga-hāriṇī viṣṇoḥ
śiva-bhakti-sukhānvitā
vijitā vijitāmodā
gaganā gaṇa-toṣitā
वामाङ्ग-हारिणी विष्णोः
शिव-भक्ति-सुखान्विता
विजिता विजितामोदा
गगना गण-तोषिता

Ze blijft aan de linkerkant van Heer Viṣṇu (vāmāṅga-hāriṇī viṣṇoḥ), Ze is vervuld van het gunstige geluk van toegewijde dienst (śiva-bhakti-sukhānvitā), Ze wordt verslagen door Heer Kṛṣṇa (vijitā), Ze is geurig (vijitāmodā), Ze is de spirituele hemel (gaganā), en Ze is blij met Haar metgezellen (gaṇa-toṣitā).

Tekst 127

hayāsyā heramba-sutā
gaṇa-mātā sukheśvarī
duḥkha-hantrī duḥkha-harā
sevitepsita-sarvadā
हयास्या हेरम्ब-सुता
गण-माता सुखेश्वरी
दुःख-हन्त्री दुःख-हरा
सेवितेप्सित-सर्वदा

Ze is de geliefde van Heer Hayagrīva (hayāsyā), de dochter van Heramba (heramba-sutā), de moeder van de halfgoden (gaṇa-mātā), de koningin van geluk (sukheśvarī), de vernietiger van lijden (duḥkha-hantrī en duḥkha-harā), en de godin die alles schenkt wat Haar dienaren wensen (sevitepsita-sarvadā).

Tekst 128

sarvajñatva-vidhātrī ca
kula-kṣetra-nivāsinī
lavaṅgā pāṇḍava-sakhī
sakhī-madhya-nivāsinī
सर्वज्ञत्व-विधात्री च
कुल-क्षेत्र-निवासिनी
लवङ्गा पाण्डव-सखी
सखी-मध्य-निवासिनी

Ze geeft alwetendheid (sarvajñatva-vidhātrī). Ze blijft in het huis van Haar familie (kula- kṣetra-nivāsinī). Ze is een lavaṅga-bloem (lavaṅgā). Zij is de vriend van de Pāṇḍava’s (pāṇḍava-sakhī). Ze blijft bij Haar vrienden (sakhī-madhya-nivāsinī).

Tekst 129

grāmyā gītā gayā gamyā
gamanātīta-nirbharā
sarvāṅga-sundarī gaṅgā
gaṅgā-jalamayī tathā
ग्राम्या गीता गया गम्या
गमनातीत-निर्भरा
सर्वाङ्ग-सुन्दरी गङ्गा
गङ्गा-जलमयी तथा

Ze verblijft in het dorp Vraja (grāmyā). Ze wordt verheerlijkt in zang (gītā). Zij is de heilige stad Gayā (gayā). Ze wordt benaderd door de toegewijden (gamyā). Ze kan niet worden benaderd door niet-toegewijden (gamanātīta-nirbharā). Al Haar ledematen zijn erg mooi (sarvāṅga-sundari). Zij is de Ganges (gaṅgā en gaṅgā-jalamayī).

Tekst 130

gaṅgeritā pūta-gātrā
pavitra-kula-dīpikā
pavitra-guṇa-śīlāḍhyā
pavitrānanda-dāyinī
गङ्गेरिता पूत-गात्रा
पवित्र-कुल-दीपिका
पवित्र-गुण-शीलाढ्या
पवित्रानन्द-दायिनी

Er wordt gezegd dat ze de Ganges (gaṅgerita) is. Haar lichaam is puur en transcendentaal (pūtagātrā). Ze is een lamp die schijnt in een zuivere familie (pavitra-kula-dīpikā). Ze is rijk aan zuivere deugden en heeft een nobel karakter (pavitra-guṇa-śīlāḍhyā). Ze schenkt pure transcendentale gelukzaligheid (pavitrānanda-dāyinī).

Tekst 131

pavitra-guṇa-sīmāḍhyā
pavitra-kula-dipanī
kampamānā kaṁsa-harā
vindhyācala-nivāsinī
पवित्र-गुण-सीमाढ्या
पवित्र-कुल-दिपनी
कम्पमाना कंस-हरा
विन्ध्याचल-निवासिनी

Ze is rijk aan de meest verheven zuivere deugden (pavitra-guṇa-sīmāḍhyā). Ze is een lamp die schijnt in een zuivere familie (pavitra-kula-dipanī). Ze beeft (kampamānā). Zij is de geliefde van Hij die Kaṁsa (kaṁsa-harā) heeft gedood. Ze heeft een huis in de Vindhyā-heuvels (vindhyācala-nivāsinī).

Tekst 132

govardhaneśvarī
govardhana-hāsyā hayākṛtiḥ
mīnāvatārā mineśī
gaganeśī hayā gajī
गोवर्धनेश्वरी
गोवर्धन-हास्या हयाकृतिः
मीनावतारा मिनेशी
गगनेशी हया गजी

Zij is de koningin van Govardhana Hill (govardhaneśvarī). Ze glimlacht op de Govardhana-heuvel (govardhana-hāsyā). Ze is Heer Hayagrīva’s geliefde (hayākṛti en hayā) en Heer Matsya’s geliefde (mīnāvatārā en mineśī). Zij is de koningin van de spirituele hemel (gaganeśī). Ze is een verliefd meisje (gajī).

Tekst 133

hariṇī hariṇī hāra-
dhāriṇī kanakākṛtiḥ
vidyut-prabhā vipra-mātā
gopa-mātā gayeśvarī
हरिणी हरिणी हार-
धारिणी कनकाकृतिः
विद्युत्-प्रभा विप्र-माता
गोप-माता गयेश्वरी

Ze is mooi als een hinde (vrouwelijk hert) (hariṇī). Ze is bekoorlijk (hariṇī). Ze draagt ​​een mooie halsketting (hāra-dhāriṇī). Haar vorm is gouden (kanakākṛti). Ze is schitterend als de bliksem (vidyut-prabhā). Zij is de moeder van de brāhmaṇa’s (vipra-mātā), de moeder van de gopa’s (gopa-mātā). en de koningin van Gayā (gayeśvarī).

Tekst 134

gaveśvarī gaveśī ca
gavīśi gavi-vāsinī
gati-jñā gīta-kuśalā
danujendra-nivāriṇī
गवेश्वरी गवेशी च
गवीशि गवि-वासिनी
गति-ज्ञा गीत-कुशला
दनुजेन्द्र-निवारिणी

Zij is de koningin van de Surabhi-koeien (gaveśvarī, Giveśī en Gavīśi). Ze woont in het koeherdersdorp Vraja (gavi-vāsinī). Ze kent het echte doel van het leven (gati-jñā). Haar glorie wordt bezongen in prachtige liederen (gīta-kuśalā). Ze stopte de koning van de demonen (danujendra-nivāriṇī).

Tekst 135

nirvāṇa-dātrī nairvāṇī
hetu-yuktā gayottarā
parvatādhinivāsā ca
nivāsa-kuśalā tathā
निर्वाण-दात्री नैर्वाणी
हेतु-युक्ता गयोत्तरा
पर्वताधिनिवासा च
निवास-कुशला तथा

Ze geeft bevrijding (nirvāṇa-dātrī). Ze is bevrijd (nairvāṇī). Ze is een deskundige logicus (hetu-yuktā). Zij is de koningin van Gaya (gayottara). Ze woont op een berg (parvatādhinivāsā). Ze brengt schoonheid en voorspoed naar Haar huis (nivāsa-kuśalā).

Tekst 136

sannyāsa-dharma-kuśalā
sannyāseśī śaran-mukhī
śarac-candra-mukhī śyāma-
hārā kṣetra-nivāsinī
सन्न्यास-धर्म-कुशला
सन्न्यासेशी शरन्-मुखी
शरच्-चन्द्र-मुखी श्याम-
हारा क्षेत्र-निवासिनी

Ze is mooi met verzaking (sannyāsa-dharma-kuśalā). Zij is de koningin van verzaking/sannyāsa (sannyāseśī). Haar gezicht is als de herfst (śaran-mukhi). Haar gezicht is een herfstmaan (śarac-candra-mukhī). Ze is een ketting gedragen door Heer Kṛṣṇa (śyāma-hārā) Ze woont op een heilige plaats (kṣetra-nivasinī).

Tekst 137

vasanta-rāga-samrāgā
vasanta-vasanākṛtiḥ
catur-bhujā śaḍ-bhujā
dvi-bhujā gaura-vigrahā
वसन्त-राग-सम्रागा
वसन्त-वसनाकृतिः
चतुर्-भुजा शड्-भुजा
द्वि-भुजा गौर-विग्रहा

De melodieën van vasanta-rāga vullen Haar met amoureuze verlangens (vasanta-rāga-samrāgā). Haar vorm is gevuld met de verlangens van de lente (vasanta-vasanākṛti). Soms heeft Ze vier armen (catur-bhujā), en soms zes armen (śaḍ-bhujā). Ze heeft twee armen (dvi-bhujā) en Haar huidskleur is licht (gaura-vigrahā).

Tekst 138

sahasrāsyā vihāsyā ca
mudrāsyā mada-dāyinī
prāṇa-priyā prāṇa-rūpa
prāṇa-rūpiṇy apāvṛtā
सहस्रास्या विहास्या च
मुद्रास्या मद-दायिनी
प्राण-प्रिया प्राण-रूप
प्राण-रूपिण्य् अपावृता

Ze is de geliefde van de duizendkoppige Heer Ananta Śeṣa (sahasrāsyā). Ze lacht (vihāsya). Haar gezicht is zeer expressief (mudrasyā). Ze vervult Heer Kṛṣṇa met amoureuze passie (mada-dāyinī). Ze is Hem dierbaarder dan het leven (prāṇa-priyā, prāṇa-rūpa en prāṇa-rūpiṇī). Ze verschijnt voor Haar toegewijden (apāvṛtā).

Tekst 139

kṛṣṇa-prītā kṛṣṇa-ratā
kṛṣṇa-tośaṇa-tat-parā
kṛṣṇa-prema-ratā kṛṣṇa-
bhaktā bhakta-phala-pradā
कृष्ण-प्रीता कृष्ण-रता
कृष्ण-तोशण-तत्-परा
कृष्ण-प्रेम-रता कृष्ण-
भक्ता भक्त-फल-प्रदा

Ze behaagt Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-prītā en kṛṣṇa-ratā). Ze is toegewijd aan het behagen van Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-tośaṇa-tat-parā). Ze houdt van Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-prema-ratā en kṛṣṇa-bhaktā). Ze geeft Haar toegewijden de vruchten van hun dienst/sevā (bhakta-phala-pradā).

Tekst 140

kṛṣṇa-premā prema-bhaktā
hari-bhakti-pradāyinī
caitanya-rūpā caitanya-
priyā caitanya-rūpiṇī
कृष्ण-प्रेमा प्रेम-भक्ता
हरि-भक्ति-प्रदायिनी
चैतन्य-रूपा चैतन्य-
प्रिया चैतन्य-रूपिणी

Ze houdt van Kṛṣṇa (kṛṣṇa-premā en prema-bhaktā). Ze schenkt anderen toewijding aan Heer Kṛṣṇa (hari-bhakti-pradāyinī). Ze is aanwezig in de vorm van Heer Caitanya (caitanya-rūpā en caitanya-rūpiṇī). Ze is Heer Caitanya (caitanya-priyā) dierbaar.

Tekst 141

ugra-rūpā śiva-kroḍā
kṛṣṇa-kroḍā jalodarī
mahodarī mahā-durga-
kāntāra-sustha-vāsiṇī
उग्र-रूपा शिव-क्रोडा
कृष्ण-क्रोडा जलोदरी
महोदरी महा-दुर्ग-
कान्तार-सुस्थ-वासिणी

Ze manifesteert de verschrikkelijke gedaante van Durgā-devī (ugra-rūpā), waar Ze op Heer Śiva’s schoot zit (śiva-kroḍā). Ze zit op Heer Kṛṣṇa’s schoot (kṛṣṇa-kroḍā). Ze rust op de melk-oceaan (jalodarī). Ze daalt af naar de materiële wereld (mahodarī). Ze leeft gelukkig in een groot bos dat lijkt op een ontoegankelijk fort (mahā-durga-kāntāra-sustha-vāsiṇī).

Tekst 142

candrāvalī candra-keśī
candra-prema-taraṅgiṇī
samudra-mathanodbhūtā
samudra-jala-vāsinī
चन्द्रावली चन्द्र-केशी
चन्द्र-प्रेम-तरङ्गिणी
समुद्र-मथनोद्भूता
समुद्र-जल-वासिनी

Ze is glorieus als een menigte manen (candrāvalī en candra-keśī). Ze is een oceaan die de maan van Śrī Kṛṣṇa vult met golven van liefde (candra-prema-taraṅgiṇī). Ze werd geboren uit het karnen van de melkoceaan (samudra-mathanodbhūtā) en ze verblijft op de oceaan van melk (samudra-jala-vāsinī).

Tekst 143

samudrāmṛta-rupā ca
samudra-jala-vāsikā
keśa-pāśa-ratā nidrā
kṣudhā prema-taraṅgikā
समुद्रामृत-रुपा च
समुद्र-जल-वासिका
केश-पाश-रता निद्रा
क्षुधा प्रेम-तरङ्गिका

Haar vorm is een oceaan van nectar (samudramṛta-rupā). Ze woont op de melkoceaan (samudra-jala-vāsikā). Ze vlecht zorgvuldig Haar haar (keśa-pāśa-ratā). Ze is slaap (nidra), honger (kṣudhā) en een oceaan gevuld met golven van liefde (prema-taraṅgikā).

Tekst 144

dūrvā-dala-śyāma-tanur
dūrvā-dala-tanu-ccbaviḥ
nāgarā nāgari-rāgā
nāgarānanda-kāriṇī
दूर्वा-दल-श्याम-तनुर्
दूर्वा-दल-तनु-च्च्बविः
नागरा नागरि-रागा
नागरानन्द-कारिणी

Haar gedaante is glorieus als een grasspriet van dūrvā-gras (dūrvā-dala-śyāma-tanu en dūrvā-dala-tanu-ccbavi). Ze is de geliefde van held Kṛṣṇa (nāgarā). Zij is Zijn gepassioneerde heldin (nāgari-rāgā). Ze verrukt de held Kṛṣṇa (nāgarānanda-kāriṇī).

Tekst 145

nāgarāliṅgana-parā
nāgarāṅgana-maṅgalā
ucca-nīcā haimavatī
priyā kṛṣṇa-taraṅga-dā
नागरालिङ्गन-परा
नागराङ्गन-मङ्गला
उच्च-नीचा हैमवती
प्रिया कृष्ण-तरङ्ग-दा

Ze omhelst oprecht de held Kṛṣṇa (nāgarāliṅgana-parā). Ze is blij de held Kṛṣṇa (nāgarāṅgana-maṅgalā) te omhelzen. Ze is erg nederig (ucca-nīcā). Ze is de godin Pārvatī (haimavatī). Ze is de geliefde (priyā) van Heer Kṛṣṇa. Ze is een oceaan gevuld met golven van liefde voor Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-taraṅga-dā).

Tekst 146

premāliṅgana-siddhāṅgī
siddhā sādhya-vilāsikā
maṅgalāmoda-jananī
mekhalāmoda-dhāriṇī
प्रेमालिङ्गन-सिद्धाङ्गी
सिद्धा साध्य-विलासिका
मङ्गलामोद-जननी
मेखलामोद-धारिणी

Haar lichaam is bedreven in het liefdevol omhelzen van Heer Kṛṣṇa (premāliṅgana-siddhāṅgī). Ze is perfect (siddhā). Ze geniet van transcendentaal spel en vermaak (sādhya-vilāsikā). Zij is de moeder van voorspoed en gelukzaligheid (maṅgalāmoda-jananī). Ze draagt ​​een glorieuze riem en is geparfumeerd met een zoete geur (mekhalāmoda-dhāriṇī).

Tekst 147

ratna-mañjīra-bhūṣāṅgī
ratna-bhūṣaṇa-bhūṣaṇā
jambāla-mālikā kṛṣṇa-
prāṇā prāṇa-vimocanā
रत्न-मञ्जीर-भूषाङ्गी
रत्न-भूषण-भूषणा
जम्बाल-मालिका कृष्ण-
प्राणा प्राण-विमोचना

Haar ledematen zijn versierd met rinkelende juweelversieringen (ratna-mañjīra-bhūṣāṅgī). Zij is het ornament dat Haar juweelornamenten siert (ratna-bhūṣaṇa-bhūṣaṇā). Ze draagt ​​een krans van ketakī-bloemen (jambāla-mālikā). Heer Kṛṣṇa is Haar levensadem (kṛṣṇa-prāṇā). Ze heeft Haar leven overgegeven aan Heer Kṛṣṇa (prāṇa-vimocanā).

Tekst 148

satya-pradā satyavatī
sevakānanda-dāyikā
jagad-yonir jagad-bījā
vicitra-maṇi-bhūṣaṇā
सत्य-प्रदा सत्यवती
सेवकानन्द-दायिका
जगद्-योनिर् जगद्-बीजा
विचित्र-मणि-भूषणा

Ze is waarheidsgetrouw (satya-pradā en satyavatī). Ze schenkt de gelukzaligheid van toegewijde dienst (sevakānanda-dāyikā). Zij is de moeder van het universum (jagad-yoni en jagad-bījā). Ze is versierd met prachtige en kleurrijke juwelen (vicitra-maṇi-bhūṣaṇā).

Tekst 149

rādhā-ramaṇa-kāntā ca
rādhyā rādhana-rūpiṇī
kailāsa-vāsinī kṛṣṇa-
prāṇa-sarvasva-dāyinī
राधा-रमण-कान्ता च
राध्या राधन-रूपिणी
कैलास-वासिनी कृष्ण-
प्राण-सर्वस्व-दायिनी

Ze is de geliefde van Heer Rādhāramaṇa (rādhā-ramaṇa-kāntā), het perfecte object van aanbidding (rādhyā), en de personificatie van toegewijde dienst (rādhana-rūpiṇī). Ze woont op de Kailāsa-heuvel (kailāsa-vāsinī). Ze heeft Haar leven en alles wat Ze heeft opgedragen aan Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-prāṇa-sarvasva-dāyinī).

Tekst 150

kṛṣṇāvatāra-niratā
kṛṣṇa-bhakta-phalārthinī
yācakāyācakānanda-
kāriṇī yācakojjvalā
कृष्णावतार-निरता
कृष्ण-भक्त-फलार्थिनी
याचकायाचकानन्द-
कारिणी याचकोज्ज्वला

Ze dient toegewijd de incarnaties van Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇāvatāra-niratā). Ze geeft de toegewijden van Heer Kṛṣṇa de vruchten van hun diensten (kṛṣṇa-bhakta-phalārthinī) en of ze erom vragen of niet, schenkt Ze hun transcendentale gelukzaligheid (yācakāyācakānanda-kāriṇī). Ze verschijnt glorieus voor degenen die tot Haar bidden (yācakojjvalā).

Tekst 151

hari-bhūṣaṇa-bhuṣāḍhyā-
nanda-yuktārdra-pada-gā
hai-hai-tāla-dharā thai-thai-
śabda-śakti-prakāśinī
हरि-भूषण-भुषाढ्या-
नन्द-युक्तार्द्र-पद-गा
है-है-ताल-धरा थै-थै-
शब्द-शक्ति-प्रकाशिनी

Ze is versierd met ornamenten die de ornamenten van Heer Hari versieren (hari-bhūṣaṇa-bhuṣāḍhyā). Ze is gelukzalig (ānanda-yuktā). Ze is de helft van Heer Heer Kṛṣṇa (ardrapāda-gā). Ze verslaat vakkundig het ritme hai hai (hai-hai-tāla-dharā) en het ritme thai thai (thai-thai-śabda-śakti-prakāśinī).

Tekst 152

he-he-śabda-svarupā ca
hi-hi-vākya-viśāradā
jagad-ānanda-kartrī ca
sāndrānanda-viśāradā
हे-हे-शब्द-स्वरुपा च
हि-हि-वाक्य-विशारदा
जगद्-आनन्द-कर्त्री च
सान्द्रानन्द-विशारदा

Ze zingt vakkundig “He! He!” (he-he-śabda-svarupā en hi-hi-vākya-viśāradā). Ze vult de wereld met gelukzaligheid (jagad-ānanda-kartrī). Ze is een expert in het genieten van intense transcendentale gelukzaligheid (sāndrānanda-viśāradā).

Tekst 153

paṇḍitā paṇḍita-guṇā
paṇḍitānanda-kāriṇī
paripālana-kartrī ca
tathā sthiti-vinodinī
पण्डिता पण्डित-गुणा
पण्डितानन्द-कारिणी
परिपालन-कर्त्री च
तथा स्थिति-विनोदिनी

Ze is wijs en geleerd (paṇḍitā). Ze heeft de deugden van de wijzen (paṇḍita-guṇā). Ze verblijdt de wijzen (paṇḍitānanda-kāriṇī). Ze beschermt de toegewijden (paripālana-kartrī). Ze geniet van transcendentaal spel en vermaak in Haar huis (sthiti-vinodinī).

Tekst 154

tathā samhāra-śabdāḍhyā
vidvaj-jana-manoharā
viduṣāṁ prīti-jananī
vidvat-prema-vivardhinī
तथा सम्हार-शब्दाढ्या
विद्वज्-जन-मनोहरा
विदुषां प्रीति-जननी
विद्वत्-प्रेम-विवर्धिनी

Ze is welsprekend (samhāra-śabdāḍhyā). Ze betovert de wijzen (vidvaj-jana-manoharā). Zij is de moeder van geluk voor de wijzen (viduṣāṁ prīti-jananī). Ze vergroot de liefde die wijzen voelen voor Heer Kṛṣṇa (vidvat-prema-vivardhinī).

Tekst 155

nādeśī nāda-rūpā ca
nāda-bindu-vidhāriṇī
śūnya-sthāna-sthitā śūnya-
rūpa-pādapa-vāsinī
नादेशी नाद-रूपा च
नाद-बिन्दु-विधारिणी
शून्य-स्थान-स्थिता शून्य-
रूप-पादप-वासिनी

Zij is de koningin van de woorden (nādeśī). Ze is welsprekende woorden gepersonifieerd (nāda-rūpā). Ze spreekt beknopt een druppel aan woorden (nāda-bindu-vidhāriṇī). Ze verblijft op een plaats ver buiten het materiële rijk (śūnya-sthāna-shitā). Ze verblijft onder een boom ver buiten het materiële rijk (śūnya-rūpa-pādapa-vāsinī).

Tekst 156

kārttika-vrata-kartrī ca
vasanā-hāriṇī tathā
jala-śāyā jala-talā
śilā-tala-nivāsinī
कार्त्तिक-व्रत-कर्त्री च
वसना-हारिणी तथा
जल-शाया जल-तला
शिला-तल-निवासिनी

Ze voert de gelofte van Kārttika-vrata (kārttika-vrata-kartrī) uit. Ze neemt materiële verlangens weg (vasanā-hāriṇī). Ze woont op de melkoceaan (jala-śāyā en jalatalā) en op een heuvel (śilā-tala-nivāsinī).

Tekst 157

kṣudra-kīṭāṅga-samsargā
saṅga-dośa-vināśinī
koṭi-kandarpa-lāvaṇyā
kandarpa-koṭi-sundarī
क्षुद्र-कीटाङ्ग-सम्सर्गा
सङ्ग-दोश-विनाशिनी
कोटि-कन्दर्प-लावण्या
कन्दर्प-कोटि-सुन्दरी

Ze zal Haar genade tonen aan het meest onbeduidende schepsel (kṣudra-kīṭāṅga-samsargā). Ze geneest de ziekte die voortkomt uit contact met de materiële energie (saṅga-doṣa-vināśinī). Ze is mooier dan vele miljoenen Kāmadeva’s (koṭi-kandarpa-lāvaṇyā en kandarpa-koṭi-sundarī).

Tekst 158

kandarpa-koṭi-jananī
kāma-bīja-pradāyinī
kāma-śāstra-vinodā ca
kāma-śāstra-prakāśinī
कन्दर्प-कोटि-जननी
काम-बीज-प्रदायिनी
काम-शास्त्र-विनोदा च
काम-शास्त्र-प्रकाशिनी

Ze is de moeder van miljoenen Kāmadeva’s (kandarpa-koṭi-jananī). Ze geeft het zaad van het verlangen om Heer Kṛṣṇa (kāma-bīja-pradāyinī) te bereiken. Ze is expert in de wetenschap van amoureuze bezigheden (kāma-śāstra-vinodā en kāma-śāstra-prakāśinī).

Tekst 159

kāma-prakāśikā kāminy
aṇimādy-aṣṭa-siddhi-dā
yāminī yāminī-nātha-
vadanā yāminīśvarī
काम-प्रकाशिका कामिन्य्
अणिमाद्य्-अष्ट-सिद्धि-दा
यामिनी यामिनी-नाथ-
वदना यामिनीश्वरी

Ze is een verliefd meisje (kāma-prakāśikā en kāminī). Ze verleent de acht mystieke volmaaktheden, te beginnen met aṇimā (aṇimādy-aṣṭa-siddhi-dā). Ze heeft de controle over Haar zintuigen (yāminī) en Ze is de leider van alle ingehouden, zelfbeheerste meisjes (yāminī-nātha-vadanā en yāminīśvarī).

Tekst 160

yāga-yoga-harā bhukti-
mukti-dātrī hiraṇya-dā
kapāla-mālinī devī
dhāma-rūpiṇy apūrva-dā
याग-योग-हरा भुक्ति-
मुक्ति-दात्री हिरण्य-दा
कपाल-मालिनी देवी
धाम-रूपिण्य् अपूर्व-दा

Ze geeft de resultaten van Vedische offers (yāga-yoga-harā). Ze geeft zinsbevrediging en bevrijding (bhukti-mukti-dātrī). Ze geeft goud (hiraṇya-dā). Als Durgā-devī draagt ​​Ze een krans van schedels (kapāla-mālinī). Ze is een godin (devī). Haar gedaante is schitterend en glorieus (dhāma-rūpiṇī). Ze geeft wat nog nooit eerder is gegeven (apūrva-dā).

Tekst 161

kṛpānvitā guṇā gauṇyā
guṇātīta-phala-pradā
kuṣmāṇḍa-bhūta-vetāla-
nāśinī śaradānvitā
कृपान्विता गुणा गौण्या
गुणातीत-फल-प्रदा
कुष्माण्ड-भूत-वेताल-
नाशिनी शरदान्विता

Ze is barmhartig (kṛpānvitā), deugdzaam (guṇā) en de belangrijkste (gauṇyā). Ze geeft een resultaat dat de drie geaardheden van de materiële natuur (guṇātīta-phala-pradā) te boven gaat. Ze doodt de kuṣmaṇḍa’s, bhūta’s en vetāla’s (kuṣmāṇḍa-bhūta-vetāla-nāśinī). Ze is glorieus als de herfst (śaradānvitā).

Tekst 162

sītalā śavalā helā
līlā lāvaṇya-maṅgalā
vidyārthinī vidyamānā
vidyā vidyā-svarūpiṇī
सीतला शवला हेला
लीला लावण्य-मङ्गला
विद्यार्थिनी विद्यमाना
विद्या विद्या-स्वरूपिणी

Ze is aangenaam koel (sītalā). Ze heeft een grote verscheidenheid aan deugden (śavalā). Ze is geluk (helā) en speelsheid (līlā). Ze is mooi en gunstig (lāvaṇya-maṅgalā). Ze is een serieuze student (vidyārthini). Ze is bekend bij de toegewijden (vidyamānā). Ze is de verpersoonlijkte kennis (vidyā en vidyā-svarūpiṇī).

Tekst 163

ānvīkṣikī śāstra-rūpā
śāstra-siddhāṇṭa-kāriṇī
nāgendrā nāga-mātā ca
krīḍā-kautuka-rūpiṇī
आन्वीक्षिकी शास्त्र-रूपा
शास्त्र-सिद्धाण्ट-कारिणी
नागेन्द्रा नाग-माता च
क्रीडा-कौतुक-रूपिणी

Zij is de wetenschap van de logica (ānvīkṣikī), de gepersonifieerde Veda’s (śāstra-rūpā), de leraar van de eindconclusie van de Veda’s (śāstra-siddhāṇṭa-kāriṇī, de geliefde van Heer Śeṣa (nāgendrā), de moeder van de slangen (nāga -mātā) en speels en gelukkig (krīḍā- kautuka-rūpiṇī).

Tekst 164

hari-bhāvana-śīlā ca
hari-toṣaṇa-tat-parā
hari-prāṇā hara-prāṇā
śiva-prāṇā śivānvitā
हरि-भावन-शीला च
हरि-तोषण-तत्-परा
हरि-प्राणा हर-प्राणा
शिव-प्राणा शिवान्विता

Ze mediteert op Heer Hari (hari-bhāvana-śīlā), en is toegewijd aan het behagen van Heer Hari (hari-toṣaṇa-tat-parā). Ze is het leven en de ziel van Heer Hari (hari-prāṇā), het leven en de ziel van Heer Śiva (hara-prāṇā en śiva-prāṇā) en de metgezel van Heer Śiva (śivānvitā).

Tekst 165

narakārṇava-saṁhantrī
narakārṇava-nāśinī
nareśvarī narātītā
nara-sevyā narāṅganā
नरकार्णव-संहन्त्री
नरकार्णव-नाशिनी
नरेश्वरी नरातीता
नर-सेव्या नराङ्गना

Ze vernietigt de oceaan van hels lijden (narakārṇava-saṁhantrī en narakārṇava-nāśinī). Ze is de koningin van de mensen (nareśvarī), staat buiten de wereld van mensen (narātītā), moet door mensen worden bediend (nara-sevyā), en is als een gewoon (mensen) meisje (narāṅganā).

Tekst 166

yaśodānandana-prāṇa-
vallabhā hari-vallabhā
yaśodānandanāramyā
yaśodānandaneśvarī
यशोदानन्दन-प्राण-
वल्लभा हरि-वल्लभा
यशोदानन्दनारम्या
यशोदानन्दनेश्वरी

Voor Yaśodā’s zoon is Ze meer dierbaar dan het leven (yaśodānandana-prāṇa-vallabhā). Ze is Heer Hari (hari-vallabhā) dierbaar. Ze verheugt zich over de zoon van Yaśodā (yaśodānandanāramyā). Zij is de koningin van Yaśodā’s zoon (yaśodānandaneśvarī).

Tekst 167

yaśodānandanākriḍā
yaśodā-kroḍa-vāsinī
yaśodānandana-prāṇā
yaśodānandanārthadā
यशोदानन्दनाक्रिडा
यशोदा-क्रोड-वासिनी
यशोदानन्दन-प्राणा
यशोदानन्दनार्थदा

Ze geniet van spel en vermaak met Yaśodā’s zoon (yaśodānandanākriḍā), zit op de schoot van Yaśodā’s zoon (yaśodā-kroḍa-vāsinī), is het leven en de ziel van Yaśodā’s zoon (yaśodānandana-prāṇā), en vervult de verlangens van Yaśodā’s zoon (yaodādārtāndan).

Tekst 168

vatsalā kauśalā kālā
karuṇārṇava-rūpiṇī
svarga-lakṣmīr bhūmi-lakṣmīr
draupadī pāṇḍava-priyā
वत्सला कौशला काला
करुणार्णव-रूपिणी
स्वर्ग-लक्ष्मीर् भूमि-लक्ष्मीर्
द्रौपदी पाण्डव-प्रिया

Ze is aanhankelijk (vatsalā), deskundig (kauśalā), mooi (kālā) en een oceaan van genade (karuṇārṇava-rūpiṇī). Ze is hemelse weelde (svarga-lakṣmī) en aardse weelde (bhūmi-lakṣmī). Zij is Draupadī (draupadī), die de Pāṇḍava’s (pāṇḍava-priyā) dierbaar is.

Tekst 169

tathārjuna-sakhī bhaumī
bhaimī bhīma-kulodvahā
bhuvanā mohanā kṣīṇā
pānāsakta-tarā tathā
तथार्जुन-सखी भौमी
भैमी भीम-कुलोद्वहा
भुवना मोहना क्षीणा
पानासक्त-तरा तथा

Ze is Arjuna’s vriend (arjuna-sakhī), een inwoner van de aarde (bhaumī), zeer verheven (bhaimī), geboren in een verheven familie (bhīma-kulodvahā), een inwoner van de materiële werelden (bhuvanā), charmant (mohanā) , slank (kṣīṇā), en dol op betelnoten (pānāsakta-tarā).

Tekst 170

pānārthinī pāna-pātrā
pāna-pānanda-dāyinī
dugdha-manthana-karmāḍhyā
dugdha-manthana-tat-parā
पानार्थिनी पान-पात्रा
पान-पानन्द-दायिनी
दुग्ध-मन्थन-कर्माढ्या
दुग्ध-मन्थन-तत्-परा

Ze smeekt om betelnoten (pānārthinī), is de betelnootbeker van Heer Śrī Kṛṣṇa (pāna-pātrā), en schenkt het geluk van het kauwen van betelnoten (pāna-pānanda-dāyinī). Ze karnt plichtsgetrouw melk (dugdha-manthana-karmāḍhyā en dugdha-manthana-tat-parā).

Tekst 171

dadhi-bhāṇḍārthinī
kṛṣṇa-krodhinī nandanāṅganā
ghṛta-liptā takra-yuktā
yamunā-pāra-kautukā
दधि-भाण्डार्थिनी
कृष्ण-क्रोधिनी नन्दनाङ्गना
घृत-लिप्ता तक्र-युक्ता
यमुना-पार-कौतुका

Heer Kṛṣṇa vraagt ​​om Haar pot met yoghurt (dadhi-bhāṇḍārthinī). Ze wordt boos op Kṛṣṇa (kṛṣṇa-krodhinī). Ze is een verrukkelijk meisje (nandanāṅganā) gezalfd met ghee (ghṛta-liptā), karnemelk dragend (takra-yuktā), en enthousiast om over te steken naar de andere kust van de Yamunā (yamunā-pāra-kautukā).

Tekst 172

vicitra-kathakā
kṛṣṇa-hāsya-bhāṣaṇa-tat-parā
gopāṅganāveṣṭitā ca
kṛṣṇa-saṅgārthinī tathā
विचित्र-कथका
कृष्ण-हास्य-भाषण-तत्-परा
गोपाङ्गनावेष्टिता च
कृष्ण-सङ्गार्थिनी तथा

Ze spreekt prachtige en kleurrijke woorden (vicitra-kathakā). Haar woorden bespotten Kṛṣṇa (kṛṣṇa-hāsya-bhāṣaṇa-tat-parā). Ze wordt omringd door de gopī’s (gopāṅganāveṣṭitā). Ze verlangt naar het gezelschap van Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-saṅgārthinī).

Tekst 173

rāsāsaktā rāsa-ratir
āsavāsakta-vāsanā
haridrā haritā hāriṇy
ānandārpita-cetanā
रासासक्ता रास-रतिर्
आसवासक्त-वासना
हरिद्रा हरिता हारिण्य्
आनन्दार्पित-चेतना

Ze is gehecht aan de rāsa-dans (rāsāsaktā) en ze geniet van de rāsa-dans (rāsa-rati). Ze is gehecht aan het drinken van āsava-nectar (āsavāsakta-vāsanā). Haar huidskleur is licht (haridrā en haritā) en ze is charmant (hāriṇī). Ze brengt geluk in het hart (ānandārpita-cetanā).

Tekst 174

niścaitanyā ca niścetā
tathā dāru-haridrikā
subalasya svasā
kṛṣṇa-bhāryā bhāṣāti-veginī
निश्चैतन्या च निश्चेता
तथा दारु-हरिद्रिका
सुबलस्य स्वसा
कृष्ण-भार्या भाषाति-वेगिनी

Ze valt flauw van liefde voor Kṛṣṇa (niścaitanyā en niścetā) en wordt als een gouden pop van hout (dāru-haridrikā). Ze is Subala’s zus (subalasya svasā) en Kṛṣṇa’s vrouw (kṛṣṇa-bhāryā). Ze is erg welsprekend (bhāṣāti-veginī).

Tekst 175

śrīdāmasya śakhī
dāma-dāminī dāma-dhāriṇī
kailāsinī keśinī ca
harid-ambara-dhāriṇī
श्रीदामस्य शखी
दाम-दामिनी दाम-धारिणी
कैलासिनी केशिनी च
हरिद्-अम्बर-धारिणी

Ze is Śrīdāmā’s vriendin (śrīdāmasya śakhī). Ze is glorieus (dāma-dāminī en dāma-dhāriṇī). Ze is Pārvatī (kailāsinī). Ze heeft prachtig haar (keśinī). Ze draagt ​​blauwe kleding (harid-ambara-dhāriṇī).

Tekst 176

hari-sānnidhya-dātrī ca
hari-kautuka-maṅgalā
hari-pradā hari-dvārā
yamunā-jala-vāsinī
हरि-सान्निध्य-दात्री च
हरि-कौतुक-मङ्गला
हरि-प्रदा हरि-द्वारा
यमुना-जल-वासिनी

Ze blijft aan de zijde van Heer Kṛṣṇa (hari-sānnidhya-dātrī). Ze is erg blij om bij Heer Kṛṣṇa (hari-kautuka-maṅgalā) te blijven. Ze geeft Heer Hari (hari-pradā) en Zij is de deur naar Heer Hari (hari-dvārā). Ze woont bij de Yamunā (yamunā-jala-vāsinī).

Tekst 177

jaitra-pradā jitārthī ca
caturā cāturī tamī
tamisrā”tāpa-rūpā ca
raudra-rūpā yaśo-‘rthinī
जैत्र-प्रदा जितार्थी च
चतुरा चातुरी तमी
तमिस्राऽऽताप-रूपा च
रौद्र-रूपा यशो-ऽर्थिनी

Ze geeft de overwinning (jaitra-pradā). Ze heeft Haar verlangens (jitārthī) overwonnen. Ze is deskundig en intelligent (caturā en cāturī). Ze is duisternis (tamī en tamisrā). Ze is verzaking (ātapa-rūpā). Ze is woest (raudra-rūpā). Ze is beroemd (yaśo-‘rthini).

Tekst 178

kṛṣṇārthinī kṛṣṇa-kalā
kṛṣṇānanda-vidhāyinī
kṛṣṇārtha-vāsanā
kṛṣṇa-rāginī bhava-bhāvinī
कृष्णार्थिनी कृष्ण-कला
कृष्णानन्द-विधायिनी
कृष्णार्थ-वासना
कृष्ण-रागिनी भव-भाविनी

Ze verlangt ernaar om met Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇārthinī) om te gaan. Ze is een expansie van Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-kalā). Ze verblijdt Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇānanda-vidhāyinī). Ze verlangt ernaar om met Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇārtha-vāsanā) om te gaan en Ze houdt hartstochtelijk van Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇa-rāginī en bhava-bhāvinī).

Tekst 179

kṛṣṇārtha-rahitā bhaktā
bhakta-bhukti-śubha-pradā
śrī-kṛṣṇa-rahitā dīnā
tathā virahiṇī hareḥ
कृष्णार्थ-रहिता भक्ता
भक्त-भुक्ति-शुभ-प्रदा
श्री-कृष्ण-रहिता दीना
तथा विरहिणी हरेः

Ze heeft geen ander verlangen dan om met Heer Kṛṣṇa (kṛṣṇārtha-rahitā) om te gaan. Ze is toegewijd aan Heer Kṛṣṇa (bhaktā). Ze schenkt de toegewijden geluk en voorspoed (bhakta-bhukti-śubha-pradā). Gescheiden van Heer Kṛṣṇa (śrī-kṛṣṇa-rahitā) wordt Ze erg mager en ellendig (dīnā). Dit gebeurt wanneer Ze wordt gescheiden van Heer Hari (virahiṇī hareḥ).

Tekst 180

mathurā mathurā-rāja-
geha-bhāvana-bhāvanā
śrī-kṛṣṇa-bhāvanāmodā
tatho’nmāda-vidhāyinī
मथुरा मथुरा-राज-
गेह-भावन-भावना
श्री-कृष्ण-भावनामोदा
तथोऽन्माद-विधायिनी

Ze blijft in Mathurā (mathura). Als Hij in het huis van Mathurā’s koning verblijft, denkt Heer Kṛṣṇa altijd aan Haar (mathurā-rāja-geha-bhāvana-bhāvanā). Ze is blij als Ze aan Heer Kṛṣṇa (śrī-kṛṣṇa-bhāvanāmodā) kan denken. Ze is gek van liefde voor Heer Kṛṣṇa (unmāda-vidhāyinī).

Tekst 181

kṛṣṇārtha-vyākulā kṛṣṇa-
sāra-carma-dharā śubhā
alakeśvara-pūjyā ca
kuvereśvara-vallabhā
कृष्णार्थ-व्याकुला कृष्ण-
सार-चर्म-धरा शुभा
अलकेश्वर-पूज्या च
कुवेरेश्वर-वल्लभा

Ze is geagiteerd met het verlangen om Heer Kṛṣṇa te verkrijgen (kṛṣṇārtha-vyākulā). Ze is de geliefde van Heer Śiva, die een hertenleer (kṛṣṇasāra-carma-dharā) draagt. Ze is mooi (śubhā). Ze wordt aanbeden door Kuvera (alakeśvara-pūjyā) en Ze is dierbaar aan Kuvera’s meester, Heer Śiva (kuvereśvara-vallabhā).

Tekst 182

dhana-dhānya-vidhātrī ca
jāyā kāyā hayā hayī
praṇavā praṇaveśī ca
praṇavārtha-svarūpiṇī
धन-धान्य-विधात्री च
जाया काया हया हयी
प्रणवा प्रणवेशी च
प्रणवार्थ-स्वरूपिणी

Ze schenkt grote rijkdom (dhana-dhānya-vidhātrī). Zij is de vrouw van Heer Kṛṣṇa (jāyā). Haar vorm is spiritueel (kāyā). Zij is de geliefde van Heer Hayagrīva (hayā en hayī). Zij is de heilige lettergreep Oṁ (praṇavā), de koningin van de heilige lettergreep Oṁ (praṇaveśī), en de personificatie van de heilige lettergreep Oṁ (praṇavārtha-svarūpiṇī).

Tekst 183

brahma-viṣṇu-śivārdhāṅga-
hāriṇī śaiva-śiṁsapā
rākṣasī-nāśinī bhūta-
preta-prāṇa-vināśinī
ब्रह्म-विष्णु-शिवार्धाङ्ग-
हारिणी शैव-शिंसपा
राक्षसी-नाशिनी भूत-
प्रेत-प्राण-विनाशिनी

Zij is de andere helft van Heer Viṣṇu, Heer Śiva en Heer Brahmā (brahma-viṣṇu-śivārdhāṅga-hāriṇī). Ze is de geliefde van Heer Śiva (śaiva-śiṁsapā). Ze doodt de demonen (rākṣasī-nāśinī). Ze doodt de bhūta’s en preta’s (bhūta-preta-prāṇa-vināśinī).

Tekst 184

sakalepsita-dātrī ca
śacī sādhvī arundhatī
pati-vratā pati-prāṇā
pati-vākya-vinodinī
aśeṣa-sādhanī kalpa-
vāsinī kalpa-rūpiṇī
सकलेप्सित-दात्री च
शची साध्वी अरुन्धती
पति-व्रता पति-प्राणा
पति-वाक्य-विनोदिनी
अशेष-साधनी कल्प-
वासिनी कल्प-रूपिणी

Ze vervult alle verlangens (sakalepsita-dātrī). Ze is Śacī (śacī). Ze is heilig (sādhvī). Ze is Arundhatī (arundhatī). Ze is trouw aan Haar echtgenoot (pati-vratā). Haar man is Haar leven (pati-prāṇā). Ze verheugt zich in de woorden van Haar man (pati-vākya-vinodinī). Ze heeft de macht om alles te doen (aśeṣa-sādhanī). Al Haar verlangens worden automatisch vervuld (kalpa-vāsinī en kalpa-rūpiṇī).

Beschrijving van de markeringen op de lotusvoeten van Śrīmatī Rādhārāni

“O, Allerhoogste Godin van het Vṛndāvana-woud! Uw lotusvoeten stromen over van de rasa-extract, de essentiële honing van volwaardige nectar van liefde. Met zulke voeten tegen Zijn borst, dooft Madhupati (Kṛṣṇa), de Heer van alle zoetheid, de brandende koorts van Cupido uit. Zo buitengewoon verkoelend, neem ik mijn toevlucht tot hen.

Dat wat diep in het hart van alle Upaniṣads aanwezig is, is het meest goed verborgen geheim. Dit paar goddelijke lotusvoeten van Śrī Rādhā is mijn toevlucht – gewoon vol van Haar eigen vrouwelijke dansende speelsheid.”

“Rādhā Rasa Sudhānidhi” door Śrīla Prabhodānanda Sarasvatī Ṭhākura

Śrīmatī Radhārāni heeft 19 gunstige tekens op Haar lotusvoeten:

Altaar: Dit symbool verkondigt dat de zonden van degenen die op Hun voeten mediteren, worden verbrand als op het offeraltaar. Verder geeft het aan dat net zoals het universum wordt gevoed door de brāhmanā’s die vuuroffers brengen, op dezelfde manier degenen die hun geest offeren aan Hun voeten universele voeding stimuleren die de hele schepping beïnvloedt. Het universum is de vorm van Kṛṣṇa en het offer is de vorm van Rādhā. Deze volmaakte vereniging wordt aangegeven door het teken van een offeraltaar.

Berg: Dit symbool onthult dat hoewel Gīrī Govardhana door heel Vraja wordt aanbeden als de beste van de bergen, toch de Govardhana-heuvel op zijn beurt de voeten van het Goddelijke Paar dient.

Schelphoorn: Dit symbool geeft aan dat degenen die hun toevlucht zoeken bij Hun lotusvoeten altijd worden gered van allerlei soorten nood. Net zoals tijdens de Ārati-ceremonie de schelphoorn wordt gebruikt om water vast te houden dat direct na het vuur van de ghī-lamp wordt aangeboden, zo bevatten hun lotusvoeten transcendentaal water dat hun toegewijden kalmeert van het laaiende vuur van materiële ellende. Dit symbool verkondigt ook de ultieme overwinning voor de toegewijden, aangezien het teken van de schelphoorn op hun lotusvoeten de hele oceaan van materieel bestaan ​​bevat die nu gemakkelijk kan worden overgestoken. Dit teken laat ook zien dat degenen die hun toevlucht nemen tot hun lotusvoeten volledig onbevreesd worden. En verder is het teken ook symbolisch voor de jala-tattva of het principe van water, aangezien het Kṛṣṇa’s lotusvoeten waren die de rivier de Ganges manifesteerden, de zuiveraar van alle werelden. Aan Rādhārāni’s Voet geeft dit merkteken het waterprincipe aan dat Haar Geliefde Kṛṣṇa kalmeert, zodat Hij geen brandende pijn voelt wanneer Hij van Haar gezelschap gescheiden is.

Oorbel: Dit symbool geeft aan dat Kṛṣṇa’s oor altijd luistert naar het rinkelende geluid van de charmante enkelbelletjes op Haar Voeten; zo leeft Hij voor de beschutting van Haar voeten, die Hem alle geluk schenkt.

Knots: Dit symbool is om te laten zien dat Hun Voeten in staat zijn om de olifant van zondige lust te straffen. Het geeft verder aan dat voor iedereen die zijn toevlucht neemt tot Hun Voeten, al hun voorouders ook voordeel zullen ontvangen.

Koets: Dit teken symboliseert het universum als een strijdwagen en Hun Voeten laten zien in welke richting alle zielen moeten reizen. Het geeft verder aan dat de Heer zo barmhartig is jegens Zijn toegewijden dat Hij de wagenmenner voor hen wordt. Het laat ook zien dat het Allerhoogste doel gemakkelijk kan worden bereikt, net zoals er geen problemen zijn wanneer men op een strijdwagen rijdt om het bos te bezoeken. Wie op de wagen van Hun Voeten zit, komt als overwinnaar uit de strijd met māyā.

Speer: Dit teken verzekert degenen die de ellendige banden van de wereldse sfeer willen laten doorsnijden en die hun toevlucht zoeken bij Hen, dat Hun Voeten onmiddellijk alle verstrikkingen en moeilijkheden lijken te doorbreken. Het geeft ook aan dat Zij Śaktimāna zijn of de natuurlijke bezitters van alle goddelijke vermogens, terwijl Hun dienaren niet zijn begiftigd met afzonderlijke, onafhankelijke macht maar volledig afhankelijk van Hen.

Vis: Dit teken laat zien dat net zoals een vis niet zonder water kan leven, op dezelfde manier de devote toegewijden geen moment kunnen leven zonder direct te associëren met Hun Lotusvoeten. Dit teken op de voet van Śrīmatī Rādhārāni laat zien dat Zij, als een vis in het water, geen moment kan leven zonder Haar Geliefde. Het laat ook zien dat al de meest gekoesterde verlangens en verlangens van degenen die hun toevlucht nemen tot Hun Lotusvoeten, werkelijk zullen worden vervuld. Het betekent ook dat de geest erg wispelturig is, net als een vis die heen en weer wankelt, en dus pas na zoveel meditatie komen Hun Voeten eindelijk in het hart. Het geeft ook aan dat Hun Voeten alleen tot leven zullen komen in iemands hart als het hart is gezuiverd door zachte liefdevolle emoties. Kṛṣṇa’s voet heeft ook dit teken, het embleem dat op de banier van Cupido aanwezig is, alleen maar om de verlangens van de Vraja-gopi’s op te wekken. Dit merkteken op Zijn Voet geeft ook aan dat Hij Cupido heeft overwonnen, waardoor Cupido’s vlag van overgave op de zolen van Zijn Voeten wordt weergegeven. Het herinnert er ook aan dat Hij tijdens de grote universele verwoesting en overstroming de vorm aannam van Matsya, de incarnatie van de vis, en daardoor Zijn toegewijden redde.

Bloem: Dit teken, uniek op de voet van Śrīmatī Rādhārāni , laat zien dat de goddelijke faam van Haar Voeten zich overal verspreidt net als de geur van een bloem. Het laat ook zien dat Haar Voeten niet hard zijn, maar zacht als bloemblaadjes. Het betekent dat net zoals elke vrucht tot stand komt nadat de plant bloeit, op dezelfde manier alle spirituele vruchten tot stand komen nadat ze voor het eerst bloeien aan de voetzolen.

Gerstgraan: Dit teken betekent dat Hun toegewijden alle plezierige rijkdommen van voorspoed ontvangen door Hun Lotusvoeten te dienen. Het betekent ook dat als men eenmaal beschutting vindt bij Hun Lotusvoeten, de vroegere reis van de toegewijden door vele vele geboorten en sterfgevallen in feite heel klein is, net als een enkele gerstkorrel. Het toont verder aan dat net zoals de gerstkorrels het levensonderhoud van levende wezens zijn, op dezelfde manier algemeen wordt gevierd dat hun glorieuze lotusvoeten het voedsel zijn van alle zielen.

Werpschijf: Dit teken hakt de zes vijanden van hun toegewijden neer – lust, woede, hebzucht, illusie, trots en afgunst. Het duidt op teja-tattva, of het principe van schittering waarmee Ze de duisternis van de zonde vernietigen vanuit het hart van Hun eigen toegewijde. Verder laat dit teken op Śrīmatī Rādhārāni ’s voet zien dat Zij de heerser is van Haar eigen koninkrijk gevormd door de cirkel van Vraja-mandala.

Opwaartse lijn: Dit teken geeft aan dat de toegewijden die zich vastklampen aan hun lotusvoeten, alsof ze vasthouden aan een levenslijn, naar de hogere rijken zullen worden getransporteerd. Ze zullen inderdaad niet vallen. Het laat zien dat zulke toegewijden nooit hoeven te twijfelen aan hun opwaartse doorgang. Ze kunnen niet gevangen worden gehouden in het kleine, ei-achtige materiële universum. Het geeft ook aan dat het pad van Hun Voeten, vrij van externe aanduidingen, heel direct is. Het onthult ook dat Hun Voeten kunnen reiken tot de laagst gevallen zielen en degenen kunnen verlossen die hun toevlucht bij Hen hebben gezocht.

Lotus: Dit teken betekent dat net zoals een lotus uit het water groeit, op dezelfde manier degenen wiens ogen zwellen van tranen wanneer ze de lotusvoeten van het goddelijke paar tegen hun hart houden, het grootste voordeel ontvangen. Het onthult ook dat net zoals een lotus overdag bloeit en ‘s nachts samentrekt, op dezelfde manier degenen die doordrenkt blijven van meditatie op hun lotusvoeten, altijd de ontluikende ontplooiing voelen van briljante sāttvika-extases die de duisternis van onwetendheid verdrijven.

Paraplu: Dit symbool bewijst dat degenen die hun toevlucht zoeken bij hun lotusvoeten worden beschermd tegen de onophoudelijke regenval van materiële ellende. Dit teken geeft aan dat Haar Lotusvoeten verlichting bieden aan Haar Geliefde, Heer Kṛṣṇa, van de verzengende hitte die in Haar scheiding werd gevoeld. Het verwijst ook naar Heer Kṛṣṇa die de Govardhana-heuvel omhoog houdt als een paraplu om Vraja te beschermen tegen de verwoestende regenval veroorzaakt door de woede van Indra. Het geeft ook aan dat degenen die in de schaduw van hun lotusvoeten zitten verheven worden, net als maharadja’s, die gewoonlijk een paraplu boven hun hoofd houden.

Olifantenprikkel: Dit teken geeft aan dat meditatie op hun lotusvoeten de geest van de olifanten van hun toegewijden onder controle brengt en hen op het juiste pad houdt. Het laat ook zien dat degenen die op het pad naar Hun Lotusvoeten blijven, superieur worden onder de mensen net zoals iemand die op de top van een olifant rijdt ver boven de rest uitsteekt. Dit teken op de voet van Śrīmatī Radhārāni geeft aan dat hoewel Heer Kṛṣṇa’s olifantachtige geest zich probeert te gedragen als vele soorten helden, Haar lotusvoeten krachtig genoeg zijn om Hem gemakkelijk te overwinnen en onder controle te brengen.

Vlag: Dit teken kondigt aan dat voor de toegewijden die mediteren op hun lotusvoeten, ze veiligheid en bescherming bieden tegen allerlei soorten angst. Bovendien geeft dit teken op de Voet van Śrīmatī Rādhārāni aan dat er de allerhoogste overwinning zal zijn voor alle gopi’s die zich bewust zijn van Haar Lotusvoeten.

Klimplant: Dit teken symboliseert hoe de begeertekruiper van de toegewijden groeit en groeit en geleidelijk toevlucht zoekt bij Haar Lotusvoeten. Het laat ook zien dat haar lotusvoeten altijd worden gevonden in het bos van Vṛṇda Devī, waar veel wijnstokken en klimplanten gedijen. Het bewijst ook dat Zij de Allerhoogste Godin van de kruidengeneeskunde is en dat Haar Lotusvoeten de ideale remedie zijn om de ziekte van het materialisme te genezen. Het laat zien dat Śrīmatī Rādhārāni als de klimplant is die zich om de tamalboom wikkelt die Heer Kṛṣṇa is. Het laat ook zien dat Haar lotusvoeten de grond doorkruisen die wemelt van bosjes en met wijnranken beladen prieelhuizen. Het geeft aan dat intelligente personen Haar lotusvoeten vasthouden, net zoals een klimplant alles wat opstijgt stevig vastpakt.

Halve maan: Dit teken symboliseert hoe Hun Lotus Voeten werkelijk de gewenste doelstellingen van de toegewijden bereiken. Net als de maan een aangename verkoeling uitstraalt, op dezelfde manier straalt Hun Lotusvoeten een aangename verkoeling uit naar hun toegewijden, waarmee de drievoudige materiële ellende wordt uitgedoofd. Net zoals de halve maan aan het toenemen is, zo neemt ook het voordeel voor iemand die dag na dag de verheerlijking van Hun lotusvoeten op een vlekkeloze manier uitbreidt, zeker toe.

Jaya Jaya Śrī Rādhe